In de Romeinse provincie Judea (nu een deel van Israël) woonden Joden. Deze mensen, in tegenstelling tot het Romeinse geloof, geloofden maar in één God. Een van deze Joden was Jezus. Hij vertelde over het nieuwe geloof. Als je in God geloofde en goed was voor de medemens, zou je in de hemel komen.
Jezus kreeg de naam Christus, de door God aangewezen koning. Zijn volgelingen noemden zich dan ook christenen. Een deel vond Jezus juist een onruststoker en klaagden bij de Romeinse bestuurder. Jezus zou voor een opstand zorgen en moest worden gestraft. Hij werd daarom gekruisigd.
Van bestraft tot staatsgodsdienst
Aan het begin kreeg het Christelijk geloof veel aanhang bij de arme mensen. De keizers waren aan het begin helemaal niet blij met het nieuwe geloof. De christenen geloofden namelijk niet in de Romeinse Goden. De Romeinse keizer Nero strafte alle christenen heel hard.
Ruim 300 jaar na Jezus, kwam keizer Constantijn aan de macht. Hij was zelf christen en liet het christelijk geloof in het Romeinse Rijk toe. Later werd het juist het enige geloof wat was toegestaan. Er kwamen overal in Europa kerken, waardoor het christelijk geloof zich verspreidde over Europa.
Bekijk de video via de onderstaande link:
Jezus https://www.npo3.nl/oh-mijn-hemel-een-vrolijke-snelcursus-religie/19-11-2017/VPWON_1275430