Basisstof 1: Een constant intern milieu

Deze basisstof bevat:

- lesstof uitleg

- externe link naar uitleg

- de 'weet je het nog' oefeningen.

Lesstof:

Weefselvloeistof.

Blaren: je hebt er vast wel eens een gehad. Na het sporten of na het dragen van die leuke nieuwe schoenen. Ze kunnen pijn doen en openspatten: JAKKES! Maar wat is die kleurloze vloeistof die uit je blaar komt? Dit is weefselvloeistof, zoals je van vorig hoofdstuk (misschien) nog weet. Dit is een kleurloze vloeistof in de cellen tussen je weefsels.

Inwendig en uitwendig milieu.

Weefselvloeistof vormt samen met bloedplasma het inwendige milieu. De omgeving om je heen is het uitwendige milieu. De lucht in je longen en de inhoud van je darmkanaal worden tot het uitwendige milieu gerekend.

Opname, opslag en uitscheiding.

De samenstelling van je inwendige milieu wordt min of meer constant (=gelijk) gehouden. Dit doet je lichaam door bepaalde stoffen op te nemen, op te slaan of uit te scheiden. Door stoffen op te nemen voorkom je dat er in het interne milieu een tekort aan bepaalde stoffen ontstaat. Als er te veel van bepaalde stoffen in je lichaam zitten kan je lichaam twee dingen doen met deze stoffen.

1. Opslaan: Bepaalde organen in je lichaam kunnen de stoffen opslaan. De stof gaat dan uit het interne milieu maar blijft wel in je lichaam aanwezig. In de lever en in de spieren kan glucose omgezet worden in glycogeen en andersom. Andere stoffen die opgeslagen worden in het lichaam zijn: vet (in het gele beenmerg en onder de huid) en bepaalde mineralen en vitaminen. De opgeslagen stoffen verbruik je dan op een later moment als er een tekort ontstaat aan deze stof.

2. Uitscheiden: Andere organen in het lichaam kunnen het teveel aan stoffen in het lichaam uitscheiden. De stof wordt dan uit het interne milieu onttrokken en wordt uit je lichaam verwijderd. Voorbeelden van stoffen die je uitscheidt zijn: koolstofdioxide en ureum (hierover later meer). Maar ook eiwitten kunnen niet in het lichaam opgeslagen worden, en die scheid je dus ook uit.

Hormonden, zintuigen en zenuwcellen helpen bij het handhaven van een constant intern milieu. Een voorbeeld hiervan zijn de hormonen glucagon en insuline. Deze houden het glucosegehalte in het bloed min of meer constant.

Hieronder is een link te vinden naar een animatie die uitleg geeft over hoe deze hormonen dat doen:

https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/glucoseregeling.htm

 

Maak hieronder de 'weet je het nog' vragen om te bekijken of je de stof goed hebt begrepen: