Opdracht I1: Extra Wortschatz

Lees de onderstaande woordenlijst goed door. Misschien dat je een aantal woorden al wel kende.

De woordenlijst is ook als bestand bijgevoegd.

Woordenlijst - verkeer, vervoer, reizen, vakantie

4. verkeer, vervoer, reizen, vakantie

verkeersmiddelen, weg wijzen

de kaart

die Karte

wandelen

spazieren

de stadsplattegrond

der Stadtplan

fietsen

Rad fahren

het centrum

die Innenstadt

surfen

surfen

hier ergens

hier irgendwo

skiën

Ski fahren

Ik ben hier onbekend.

Ich bin fremd hier.

het museum

das Museum

Ik zoek ..

Ich suche …

de dierentuin

der Zoo

laten zien

zeigen (er zeigte - hat gezeigt)

het attractiepark

der Vergnügungspark

rijden, varen

fahren (er fuhr - er ist gefahren)

het buitenland

das Ausland

afslaan

abbiegen

de toerist

der Tourist

de hoek

die Ecke

de VVV

das Verkehrsamt

de bocht

die Kurve

het reisbureau

das Reisebüro

de brug

die Brücke

alles in één prijs

der Pauschalpreis

de volgende straat rechts

die nächste Straße rechts

de folder

der Prospekt (die Prospekte)

bij het stoplicht

an der Ampel

het paspoort

der Pass

rechtdoor

geradeaus

de papieren

die Papiere

Gaat u bij de kruising rechtdoor

Fahren Sie über die Kreuzung

de verzekering

die Versicherung

oversteken

überqueren

de reisgids

der Reiseführer

heen - terug

hin - zurück

de rondvaart

die Rundfahrt

Daar is het.

Da ist es.

de chauffeur

der Fahrer

Ik ben verdwaald.

Ich habe mich verirrt.

instappen - uitstappen

einsteigen - aussteigen

de verkeerde kant op rijden

in die falsche Richtung fahren

overstappen

umsteigen

het verkeer

der Verkehr

de fiets

das Fahrrad

de snelweg

die Autobahn

de brommer

das Moped

eenrichtingverkeer

die Einbahnstraße

de scooter

der Roller

de afrit

die Ausfahrt

de vrachtauto

der LKW

te voet

zu Fuß

de tram

die Straßenbahn

het trottoir

das Trottoir

de bus

der Bus

de bus nemen

den Bus nehmen

de halte

die Haltestelle

voor - achter

vor - hinter

de taxi

das Taxi

in de buurt van

in der Nähe von

naar de Poststraße a.u.b.

zur Poststraße bitte

de auto

das Auto

het vliegtuig

das Flugzeug

parkeren

parken

het vliegveld

der Flughafen

de parkeergarage

das Parkhaus

het schip

das Schiff

de trein

der Zug

de haven

der Hafen

de spoorwegen

die Bahn

informatie

Auskunft

het kaartje

die Fahrkarte

roken - niet roken

Raucher - Nichtraucher

enkeltje

einfache Fahrt

de koffer

der Koffer

retour

hin und zurück

de bagage

das Gepäck

met de trein rijden

mit dem Zug fahren

de bagagekluis

das Schließfach

het station

der Bahnhof

de tas

die Tasche

de trein stopt in Berlijn

der Zug hält in Berlin

de plastic tas

die Tüte

spoor 8

Gleis 8

de rugzak

der Rucksack

de vertraging

die Verspätung

op vakantie gaan

in Urlaub fahren

de file

der Stau

een reis boeken

eine Reise buchen (er buchte - er hat gebucht)

het ongeluk

der Unfall

de omgeving

die Umgebung

de wegomleiding

die Umleitung

het hoogseizoen

die Hochsaison

de reis

die Reise

Dan zijn we weg.

Dann sind wir verreist.

een uitstapje doen

einen Ausflug machen

onderweg

unterwegs

de wandeltocht

die Wanderung

de aankomst

die Ankunft

een wandeling

der Spaziergang

het vertrek

die Abreise

 

 

 

 

 

 

 

 

de omgeving, de streek

die Gegend

het dier

das Tier (die Tiere)

het bos

der Wald (die Wälder)

het weer

das Wetter

het meer

der See

warm - koud

heiß - kalt

de zee

das Meer / die See

droog - nat

trocken - nass

de rivier

der Fluss

de zon

die Sonne

het eiland

die Insel

het regent

es regnet

het strand

der Strand

het sneeuwt

es schneit

de berg

der Berg

het vriest

es friert

stijl - vlak

steil - flach

ijzel

Glatteis