Wat is de juiste vertaling van de werkwoorden : hebben, weten, mogen, durven, heten, zien en rijden. Schrijf nu (wanneer je de vertalingen goed hebt) alle juiste vormen van deze werkwoorden op. Let hierbij goed op eventuele afwijkingen…
Bedenk nu een spel of opdracht, waarbij de werkwoorden geoefend kunnen worden. Werk dit spel/deze opdracht uit en laat dit door je docent controleren. Natuurlijk moet je ook wel even bij je klasgenoten uitproberen of het een leuk spel / leuke opdracht is geworden.
Laat deze opdracht(en) door je docent controleren voor je verder gaat.