Fase 1: Handelen.
Wat wilde ik bereiken?
Ik wilde dat de leerlingen aan het einde van de les aan deze drie lesdoelen voldeden.
Waar wilde ik op letten?
Ik wou letten op mijn communicatie met de leerlingen. Is die direct, is die eerlijk en is die duidelijk?
Wat wilde ik uitproberen?
Ik wilde proberen om mijn enthousiasme voor het ontdekken van geschiedenis over te brengen op de leerlingen.
Fase 2: Terugblikken op het handelen.
Wat gebeurde er concreet?
Ik stond voor de klas en gaf een inleidende les over de Gouden Eeuw aan een groep van ongeveer 9 leerlingen.
Wat wilde ik?
Ik wou ervoor zorgen dat alle leerlingen gemotiveerd met de opdracht bezig zouden gaan en dat ze echt intrinsiek gemotiveerd zouden worden. Ik hoopte dat op die manier alle leerlingen het beste uit zichzelf en elkaar zouden halen en zo de lesdoelen zouden halen.
Wat deed ik?
Ik gaf les. Ik lette zoveel mogelijk op de manier waarop ik de les opbouwde en hoe ik vertelde. Ik wou zoveel mogelijk mijn enthousiasme/interesse overbrengen op de leerlingen. Dat deed ik door de voorheen geleerde stof te koppelen aan de betekenis van een schilderij.
Wat dacht ik?
Ik dacht dat het goed ging, iedereen deed gemotiveerd mee.
Wat voelde ik?
Ik voelde enthousiasme bij mezelf en er was een geïnteresseerde sfeer. De leerlingen wouden graag op onderzoek uit en de betekenis van het schilderij ontrafelen.
Fase 3: Bewust worden van essentiële aspecten.
Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen?
Mijn enthousiasme voor geschiedenis en de klassieke kunst stak de klas aan waardoor zij zeer geïntrigeerd te werk gingen.
Wat is daarbij de invloed van de context/de school als geheel?
Ik gaf les aan een groep van ongeveer 9 leerlingen. Dit zorgde ervoor dat we een dichtere band kregen en iedereen zich aangesproken voelde. Iedereen kreeg de ruimte om de les te ontdekken.
Wat betekent dit nu voor mij?
Een les zoals ik gegeven heb werkt goed bij kleine groepen. De leerlingen werden door de docent gestuurd in hun zoektocht naar de betekenis. Wanneer ik les geef aan een grotere groep moet ik de opdracht aanpassen waarbij de leerlingen de opdracht zelfstandiger uit kunnen voeren.
Wat is dus het probleem (of positieve ontdekking)?
Bij een kleine klas werkt het goed om samen met de leerlingen een probleem aan te pakken. Je kunt ze echt meenemen in een probleem/verhaal/vraag.
Fase 4: Formuleren van handelingsalternatieven
Welke alternatieven zie ik?
Welke voor- en nadelen hebben die?
Het voordeel van punt 1 is dat je de klas misschien beter als geheel kunt sturen, maar het mooie van een kleine klas is juist dat je iedereen veel aandacht kunt geven. Het nadeel is dan ook dat je diepte mist in je les.
Het voordeel van punt 2 is dat je de leerlingen meer opdrachten op kunt geven, een opdracht wordt minimaal afgerond en de eis wordt gehaald. Het nadeel is dat je door deze manier alleen het minimale kunt verwachten. Wanneer je met de leerlingen een opdracht aanpakt kost het misschien meer tijd, maar je kunt veel meer uit je leerlingen halen.