Les 1, Handel in de Gouden Eeuw

 

Mijn tweede opdracht is een woordweb, het is een mix van een mindmap en schematiseren. Met de mindmap maken de leerlingen als het ware een plattegrond van hun associaties en gedachten. Waarna hun eigen mindmap vergeleken wordt met die van een andere leerling. De opdracht is ook een vorm van schematiseren. De leerlingen moeten namelijk hoofd- en bijzaken, overeenkomsten en verschillen, oorzaken en gevolgen van elkaar onderscheiden en periodiseren. (Wilschut, Straaten, & Riessen, 2013, p. 1335, 337).

In deze les pas ik de directe instructie toe. In fase 1 activeer ik de voorkennis van de vorige les om de leerlingen zo het nut van de leerstof in te laten zien, hier moeten ze connecties gaan zien. In fase 2 vertel ik aan de hand van een lopend verhaal de nieuwe stof, het is handig als de leerlingen meeschrijven omdat zo de stappen die ik maak duidelijker worden. In fase 3 is er een korte formatieve toets die meet of de leerlingen de uitleg begrepen hebben. Als ik zou vragen ‘’wie snapt het niet?’’, dan krijg ik geen duidelijke reactie. Dat is dus geen goede manier van meten. Hier splitst de groep in tweeën. In fase 4 vertel ik wat de leerlingen moeten doen als ze de toets voldoende hadden. Dat doe ik aan de hand van WHHTUK, zo krijgen de leerlingen duidelijk en behapbaar te weten wat ze moeten doen. In fase 5 laat ik de leerlingen die een onvoldoende hadden bij me blijven en krijgen ze de mogelijkheid om de vragen die ze niet goed hadden verduidelijkt te krijgen. Daarna maken die leerlingen nog eens de toets, dit herhaalt zich tot elke leerling zelfstandig aan het werk kan. In fase 6 gaan de leerlingen bezig met de opdracht en kan ik letten op het leerproces. In fase 7 gaan we klassikaal reflecteren op het product dat gemaakt is. Ik doe dit bewust klassikaal zodat ik alle leerlingen betrek bij dezelfde stof en de leerlingen kunnen zo nog van elkaar leren (Geerts, & Kralingen, 2016, p. 109-111).

Het nut van een directe instructie is om leerlingen te helpen met nieuwe informatie en basisvaardigheden. De regie ligt bij de docent. De handelingen van de docent zijn erop gericht dat de leerlingen de nieuwe informatie verbinden met voorkennis (Ebbens, Ettekoven, 2015, p. 48).

Zoals ik al zei splits ik de klas in twee groepen, dat doe ik aan de hand van een homogene informele groep. De groep wordt gesplitst aan de hand van een oefentoets, niveau dus. Op deze manier gaan de leerlingen een langere tijd met elkaar werken. Dit doen ze in expertvorm omdat dit de leerlingen stimuleert in het uitleggen aan elkaar (Ebbens, Ettekoven, & Rooijen, 1997, p.29, 30).

In deze les differentieer ik in leertijd. De leerlingen die te toets niet voldoende halen gaan aan de slag met de herhalingsstof, in dit geval een responsie met de docent. In de theorie staat dat de herhalingsstof en de nieuwe toetsing moeten variëren om ervoor te zorgen dat de leerlingen gemotiveerd blijven. Dit heb ik nu niet gedaan, dat is niet bewust maar ik wist het niet, volgende keer houd ik er zeker rekening mee (Berben, 2014, p. 84).