You are going to watch a video in which teenagers talk about their holiday. Je gaat kijken naar een video waarin tieners vertellen over hun vakantie.
Work together with three or four classmates and do exercise 1. Werk samen met drie of vier klasgenoten en maak oefening 1.
Read exercise 2 before you watch the video. Pay attention: There is one questions about each speaker. Lees oefening 2 voordat je de video gaat kijken. Let op: er wordt over elke spreker één vraag gesteld.
Watch the video and answer the questions. Bekijk de video en beantwoord de vragen.
Oefening 1
Answer the following questions with your classmates before you watch and listen to the video. Bespreek voordat je naar de video gaat kijken en luisteren de volgende vragen met je klasgenoten:
What do you think about when you hear the words “summer holiday”? Waar denk je aan bij het woord “zomervakantie”?
What do you usually do during a holiday? Wat doe je meestal tijdens een vakantie?
Who can think of the most English words that have to do with holidays?
Take three minutes to each make a list. Compare your lists and make a group list with all the words you have come up with. Show this list to your teacher. Wie kan de meeste Engelse woorden bedenken die met vakantie te maken hebben?
Neem 3 minuten om allemaal een lijst te maken. Vergelijk jullie lijsten met elkaar en maak vervolgens een groepslijst met alle woorden die jullie bedacht hebben. Laat die groepslijst aan je docent zien.