Verhalen kinderarbeiders

Amos Senyonjo werd vijftien jaar geleden geboren in een dorpje in de buurt van de Oegandese Rubali-goudmijn. Zijn moeder is overleden en om zijn vader en jongere zusje en broertjes financieel te ondersteunen, werkt hij dagelijks twaalf uur in de mijn. Naar school is hij nooit geweest. Slapen doet Amos aan de rand van het mijngebied in een modderig tentenkamp, dat bestaat uit opeengepakte hutjes van houten palen en blauw plastic. Met de ‘sanitaire voorzieningen’ is het beroerd gesteld en ziekten als malaria en tyfus komen veel voor. Sommige kinderen hebben geen tent om in te slapen en brengen de nacht door in de open lucht.

Na drie jaar werken in de mijn kan Mike Ssenjobho (14) een ervaren mijnwerker worden genoemd. Een van zijn taken is het ‘wassen’ van fijngemalen gouderts met kwik, een zeer giftig metaal dat zich hecht aan de gouddeeltjes. Veel kindarbeiders doen deze klus, waarbij ze met blote handen het kwik mengen met de erts. Daarbij staan zij vaak in plassen water waar het kwik in terechtkomt. De kinderen zijn zich niet bewust van het gevaar van de damp van kwik, dat bij inademing kan leiden tot aantasting van onder meer het zenuwstelsel, ogen, longen en nieren. Kinderen zijn gevoeliger voor de damp dan volwassenen.

De vader van Amina Namugwera (11) en haar zussen en broers leven in ‘Kampala’, een grote goudmijn in het land Oeganda in Afrika. Maar Amina en haar moeder wonen en werken sinds een maand in de Rubali-mijn. Werken is niet de grootste hobby van de elfjarige. ‘Ik vind spelen en boeken lezen het leukst’, vertelt ze. Maar of ze boeken kan lezen, is de vraag. Amina is nooit naar school geweest. Dromen over het aanleren van een vaardigheid of een beroep doen de kindarbeiders volop. De een wil auto’s leren repareren of kinderen onderwijzen, de ander wil dokter, boer, pastoor of zelfs president van Oeganda worden.

Kinderarbeiders op zoek naar goud