Behoeften: Is iets wat je graag wilt doen of hebben.
Consumeren: Het kopen van goederen en diensten om in je behoeften te voorzien.
Huishoudelijke uitgaven: Zijn gewone uitgaven voor je huishouden. Je bepaalt telkens zelf hoeveel je er aan uitgeeft.
Incidentele uitgaven: zijn meestal grote uitgaven en onverwachts.
Prioriteiten stellen: Keuze maken, kijken welke behoefte belangrijk is en welke minder belangrijk is.
Sparen: Wanneer je geld opzij legt en het dus niet meteen uitgeeft.
Sparen voor een doel: Je wilt iets kopen maar je hebt er nu nog niet genoeg geld voor.
Sparen uit voorzorg: Zo heb je geld achter de hand voor onverwachte kosten.
Sparen voor de rente: Als je je spaargeld op de bank zet, krijg je er rente over.
Vaste lasten: Dit zijn uitgaven waar je aan vast zit en die je met een vaste regelmaat moeten doen.
Zakgeld: Is geld dat je van je ouders krijgt, zonder ervoor iets terug te doen.
Zelfvoorziening: Zelf wat maken om zo in je eigen behoeften te voorzien.