Je weet nu wat de goede volgorde is van een zin met een voegwoord. Nu gaan we kijken wat deze voegwoorden betekenen. Wanneer gebruik je welk voegwoord?
En
Je gebruikt het woordje 'en' om twee zinnen met elkaar te verbinden. De zinnen zijn gelijk aan elkaar.
Bijvoorbeeld:
Jij drinkt koffie en ik drink thee. (De zinnen zijn gelijk aan elkaar.)
Of
Je gebruikt het woord 'of' om een keuze aan te geven. Je gebruikt 'of' vaak bij vragen.
Bijvoorbeeld:
Wil je koffie of wil je thee? (Je geeft iemand een keuze.)
Want
Je gebruikt het woord 'want' als je vertelt waarom iets zo is, of waarom iets gebeurt.
Bijvoorbeeld:
Ik drink nooit koffie, want ik vind het niet lekker. (Je vertelt waarom je nooit koffie drinkt.)
Maar
Het woordje 'maar' geeft een tegenstelling aan. Het tweede gedeelte van de zin is tegengesteld aan het eerste gedeelte van de zin.
Bijvoorbeeld:
Ik drink wel melk, maar ik vind het niet lekker. (Je vindt melk niet lekker, je drinkt het wel.)
Dus
Het woord dus geeft een gevolg aan. Het tweede gedeelte van de zin is een gevolg van het eerste gedeelte van de zin.
Bijvoorbeeld:
Ik ben ziek, dus ik kom niet naar school. (Je bent ziek, het gevolg is dat je niet naar school komt.)