scroll naar rechts als de tekst niet goed leesbaar is!
Je gebruikt de Present Simple wanneer we het willen hebben over: feiten (facts), gewoonten/routines (habits), je mening geven (opinion) of iets kunnen omschrijven (to describe something).
Een zin wat in de tegenwoordige tijd (present simple) staat, herken je vaak aan signaalwoorden. Dit zijn woorden die informatie bevatten. Tevens kunnen ze wat vertellen over tijdsaanduidingen, bijvoorbeeld: never, sometimes, always, every week, in the week, often etc.
Hoe maak je een zin met de present simple?
In het Nederlands kunnen we werkwoorden (verbs) vervoegen met bijvoorbeeld het woord: lopen. Ik loop, jij loopt, hij/zij loopt, wij lopen. Maar is dit ook hetzelfde in het Engels?
Het antwoord is: Ja, maar kijk eerst naar de voorbeelden gegeven hieronder!
I walk to school. Ik loop naar school.
You walk to school. Jij loopt naar school.
He walks to school. Hij loopt naar school. <- 3e persoon enkelvoud
She walks to school. Zij loopt naar school. <- 3e persoon enkelvoud
It walks to school. Het loopt naar school. <- 3e persoon enkelvoud
We walk to school. Wij lopen naar school.
You walk to school. Jullie lopen naar school.
They walk to school. Zij lopen naar school.
Hierboven staat uitgelegd wanneer we een -s toevoegen. Alleen als je een werkwoord gebruikt in de 3e persoon enkelvoud: He swims, My sister plays basketball, My brother loves our mother. Ook wel bekend als de: shit-regel. In het ezelsbruggetje zit namelijk drie persoonlijke voornaamwoorden: She, He en IT in, (dit is de 3e persoon enkelvoud).
Bijvoorbeeld:
- she --> she talks fast.
- he --> he talks fast.
- it --> it talks fast.
Hele werkwoord (de stam) gebruik je gewoon wel in alle andere vormen!
- to live --> They live in a beautiful villa.
- to do --> he does the dishes every night.
- to want --> I want to drive a car.
Woorden die eindigen met een –s klank
We gebruiken –es als het woord eindigt met een –s geluid (watchàwatches) of met een o geluid (go-goes)
We gebruiken –ies to als het woord eindigt op -y (fly-flies, carry-carries)
Hoe maak je vraagzinnen en hoe geef je antwoord op een bevestiging/ontkenning?
Hulpwerkwoord |
Persoonlijk voornaamwoord |
Werkwoordsvorm |
Do |
I / you / we / they |
hele werkwoord |
Does |
she / he / it |
Hele werkwoord |
|
Bijvoorbeeld: Do you cycle to school everyday? Je kan antwoorden met: Yes, I do (je herhaalt het hulpwerkwoord) dit is een bevestiging. Of je kan antwoorden met: No, I don't (afkorting van do not), dit is een ontkenning.
Uitzonderingen met woorden als to be
Het werkwoord ’to be’ krijgt geen –s er achter, dit zijn onrgelematige werkwoorden en hebben aparte regels.
Persoonlijk voornaamwoord |
Werkwoord vorm met “to be” |
Afkorting |
I |
am |
‘m (I’m) |
You/ We / They / |
are |
‘re (You’re) |
He / She / It |
is |
‘s (He’s) |