Antwoorden

B Argumenteren
Mogelijke antwoorden Opdracht 2

  1. Feitelijk: Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
    Niet-feitelijk: Heel veel jongeren voel en zich ongelukkig zonder smartphone.
  2. Feitelijk: Utrecht was in 2013 de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners.
    Niet-feitelijk: Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
  3. Feitelijk: Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer.
    Niet-feitelijk: Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Amsterdam te komen.
  4. Feitelijk: De makers van de muziek lopen nu miljoenen euro’s mis aan auteursrechten
    Niet-feitelijk: Niet Iedereen hoeft alle muziek te kunnen beluisteren.
  5. Feitelijk: In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken.
    Niet-feitelijk: Maastricht heeft een gezellige binnenstad.
  1. redenering op basis van voorbeelden
  2. redenering op basis van overeenkomst
  3. redenering op basis van kenmerk of eigenschap
  4. redenering op basis van voor- en nadelen
  5. redenering op basis van oorzaak en gevolg

B Tekstrelaties

hoewel tegenstelling
maar tegenstelling
want reden/verklaring
en opsomming
totdat tijd
de belangrijkste, De tweede opsomming
toch tegenstelling
want reden/verklaring
Vandaar oorzaak-gevolg
daardoor oorzaak-gevolg
bovendien opsomming

 

  1. Als je besluit die iPod te kopen kan je niet op vakantie.
    verbindingswoord = Als
    verband = tijd
  2. Zij werkte hard om te kunnen overleven.
    verbindingswoord = om te
    verband = doel-middel
  3. De redactie zal nog één nummer uitbrengen, mits er voldoende kopij binnenkomt.
    verbindingswoord = mits
    verband = voorwaarde
  4. Doordat de verdachte zichzelf tegensprak, raakte de rechter geïrriteerd.
    verbindingswoord = Doordat
    verband = oorzaak-gevolg
  5. Hoewel het veld doorweekt was, trainde het Nederlands elftal rustig verder.
    verbindingswoord = Hoewel
    verband = tegenstelling
  6. Omdat hij zoveel kritiek kreeg, legde hij zijn functie neer.
    verbindingswoord = Omdat
    verband = reden/verklaring/argument
  7. Ik geniet van goede muziek verder ben ik een filmliefhebber.
    verbindingswoord = verder
    verband = opsomming
  8. Je hebt vijf onvoldoendes op je rapport. Je zult dus harder moeten gaan werken.
    verbindingswoord = dus
    verband = samenvatting/conlusie
  9. Hij gebruikt wel vaker vreemde argumenten en soortgelijke gebruikt hij nu ook weer.
    verbindingswoord = soortgelijke
    verband = vergelijking
  10. Die onvoldoendes heeft hij te danken aan zijn grenzeloze luiheid.
    verbindingswoord = te danken aan
    verband = oorzaak-gevolg
  11. Wanneer je je oor laat behandelen, moet je gelijk je neus recht laten zetten.
    verbindingswoord = wanneer
    verband = tijd
  12. Je mag meedoen tenzij je van plan bent de boel weer te verzieken.
    verbindingswoord = tenzij
    verband = voorwaarde

B Deelonderwerpen en kopjes

Het juiste antwoord = C