Bij een convergente plaatgrens bewegen twee platen naar elkaar toe. Hierbij zijn drie variaties mogelijk.
Ten eerste kan een oceanische plaat tegen een continentale plaat botsen. Het materiaal van de oceanische plaat (basalt) is zwaarde dan de continentale plaat (graniet). Daardoor duikt de oceanische plaat altijd onder de continentale en zinkt hij de mantel in. Dit noem je subductie.
Op een bepaalde diepte zal de oceanische korst smelten. Daardoor ontstaan opstijgende bellen magma. Een deel hiervan komt aan het oppervlakte en vormt dan een bergketen of explosieve vulkanen.
Een tweede mogelijkeheid bij convergente is dat er een botsing plaatsvindt tussen twee oceanische platen. De oudste van de twee duikt dan onder de jongere plaat. De oudste plaat is namelijk het meest afgekoeld en dus zwaarder. Het gevolg is een diepzeetrog met daarachter een vulkanische eilandboog. De eilanden bij Hawaii zijn een voorbeeld van zo'n vulkanische eilandboog.
Een derde vorm van convergentie is dat er twee stukken continentale korst tegen elkaar botsen. Beide platen hebben dezelfde soortgelijke massa, waardoor de ene korst niet onder de ander duikt. Het resultaat is een kreukelzone van samengeperste gesteenten en vorming van gebergte. Dit zijn plooiingsgebergten zoals de Himalaya en de Alpen.