Midden in de hersenen ligt het beloningscentrum. Dit centrum zorgt ervoor dat je na bepaald gedrag een prettig gevoel krijgt. Dat is vooral gedrag dat met overleven en voortbestaan te maken heeft zoals eten en seksuele activiteit. Ook genotmiddelen beïnvloeden het beloningscentrum.
In je hersenen zitten miljarden zenuwcellen. Zenuwcellen (en dus ook hersencellen) maken nooit rechtstreeks contact met elkaar. Ze geven elkaar signalen via speciale boodschapper-stoffen. Een van die stofjes is dopamine. Het prikkelt het beloningscentrum. Als je bijvoorbeeld iets eet wat je lekker vindt, komt er dopamine vrij in de zenuwcellen van het beloningscentrum. Dat zorgt ervoor dat je je prettig voelt. Je gedrag wordt beloond. Je zult het vaker willen doen.
De informatie wordt ook doorgegegeven naar het gebied in de hersenen waar je geheugen ligt. Je onthoudt de herinnering aan het gedrag dat je het prettige gevoel opleverde.
Een derde gebied in de hersenen (de neocortex) zorgt ervoor dat je niet voortdurend toegeeft aan iets waar je naar verlangt. Je kunt je eigen gedrag sturen.