Voorbeeld

Voorbeeld:
Juf Karin vraagt aan klas 8b hoeveel zakgeld iedereen krijgt. Als ze alle bedragen bij elkaar op heeft geteld komt ze op €255 per maand. Er zijn 19 leerlingen die antwoord hebben gegeven.
Wat is het gemiddelde zakgeld per leerling in de klas?

De vraag is dus niet wat 19 leerlingen bij elkaar krijgen, maar wat 1 leerling krijgt.
Het antwoord dat hier bij hoort is natuurlijk €255: 19= €13,42
Maar we gaan even kijken of we met een schatting ook zover waren gekomen.

Voor het gemak maak je van €255 eerst €250, dat rekent namelijk makkelijker. Vervolgens ga je er eerst vanuit dat er maar 10 kinderen in de klas zaten. Ook dit rekent makkelijk. €250:10 kan je namelijk uit je hoofd. Het antwoord is namelijk 25. Dus als er 10 kinderen in de klas zaten kreeg iedereen 25 euro. Maar er zitten er 19 in de klas. Voor het gemaak maak je daar 20 leerlingen van. En dus 2x zoveel. Die €25 over moet dus 2x zoveel leerlingen verdeeld worden dus deel je die €25 door twee. Je schatting komt dan uit om €12,50. Dat ligt redelijk in de buurt van het juiste antwoord (€13,42). 

Als jij op een andere manier een schatting maakt dan is dat prima! Het gaat er in dit geval niet om hoe je de schatting maakt, maar dat je er één maakt. Dit om je eindantwoord een beetje een richting te geven. Mocht je antwoord met de rekenmachine ineens €43,43 worden dan weet je, doordat je een schatting hebt gemaakt, dat het niet klopt, en dat je een foutje hebt gemaakt.