Dossieropdracht 'De koning en zijn leenmannen'

 

Dossieropdracht 2: De koning en zijn leenmannen

 

Hoe bestuurde Karel de Grote zijn Rijk? Wat was de taak van ridders?

 

Karel de Grote werd in 800 tot keizer gekroond door de paus in Rome. Hij was de eerste die over een groot gedeelte van het Oude Romeinse Rijk heerste, en ook de eerste die in het westen de titel Keizer kreeg. In deze opdracht zoeken we uit hoe deze kroning verliep. Wie wilde graag dat Karel keizer werd? Karel zelf, de paus, of de Romeinse christenen?

 

Bron 1

Karel kwam in Rome aan om de kerkelijke zaken weer op orde te brengen, hij bleef er de hele winter. In die tijd kreeg hij er ook de titel van keizer en Augustus. Oorspronkelijk had hij daar zo’n hekel aan dat hij zei dat hij niet naar de kerk was gegaan, als hij van tevoren geweten had dat de Paus hem tot keizer zou kronen.

 

Door: Einhart, In het boek: leven en werk van Karel de Grote

Einhart (770- 840) wordt nu gezien als een van de belangrijkste raadgevers van Karel de Grote. Hij heeft na Karels dood een boek over hem geschreven. Daarin beschrijft hij wat de koning allemaal meemaakte. Hij heeft hiervoor allemaal verhalen verzameld over Karel de Grote. In het boek wordt Karel als een hele goede keizer beschreven. Einhart wilde Karel positief beschrijven. Hij schrijft het boek in 830.

 

Bron 2

Omdat de almachtige God al de bezittingen van het Rijk onder Karels gezag had geplaatst, leek het de Paus in overeenstemming met het verzoek van het christelijke volk dat hij ook de keizerlijke titel zou dragen. Deze vraag wilde Karel de Grote niet weigeren, maar hij ontving de titel van keizer met de wijding door paus Leo.

 

Door: De abdij (klooster) van Lorsch

De abdij van Lorsch staat in het huidige Duitsland. Een monnik beschrijft de keizerskroning. Hij schrijft dit in het jaar 801.

 

Vul voor beide bronnen de volgende vragen in:

 

Bron 1

  1. Het is een geschreven/ongeschreven bron
  2. Informatie over de schrijver:

Naam:

Beroep

Land:

 

  1. De bron werd gemaakt in:

 

  1. Er is een/ geen groot tijdsverschil tussen het schrijven en de gebeurtenis

 

  1. De maker was een/ geen ooggetuige. (hij was erbij toen het gebeurde)

 

  1. Heeft de maker andere bronnen gebruikt? Ja/nee

 

Op dit moment vind ik de bron wel/ niet betrouwbaar, want:

 

 

___________________________________________________________________

 

Bron 2

 

  1. Het is een geschreven/ongeschreven bron
  2. Informatie over de schrijver:

Naam:

Beroep

Land:

 

  1. De bron werd gemaakt in:

 

  1. Er is een/ geen groot tijdsverschil tussen het schrijven en de gebeurtenis

 

  1. De maker was een/ geen ooggetuige. (hij was erbij toen het gebeurde)

 

  1. Heeft de maker andere bronnen gebruikt? Ja/nee

 

Op dit moment vind ik de bron wel/ niet betrouwbaar, want:

 

 

___________________________________________________________________

 

 

 

 

 

De bronnen vertellen het verhaal van de kroning heel anders. Wat is het verschil?

 

_________________________________________________________

 

 

_________________________________________________________

 

 

 

Welke bron is volgens jou het best? Wat is er gebeurt?

 

_________________________________________________________

 

 

__________________________________________________________