De stof uit het kernprogramma wordt als voorkennis verondersteld. Hieronder staat een globaal overzicht van de relaties met het kernprogramma.
Domein B (Grondslagen): Specifiek de stof uit B3: Eindige Automaten is belangrijk. In deze module moeten de leerlingen zelf een toestandsdiagram kunnen maken en de correctheid ervan kunnen bepalen. Op die manier kunnen ze een algoritme (B1) ontwerpen.
Domein C (Informatie): Specifiek is gegevensrepresentatie belangrijk: hoe worden gegevens verkregen uit sensoren gerepresenteerd.
Domein D (Programmeren): Leerlingen moeten een toestandsdiagram kunnen vertalen naar een programma. De basiselementen van programmeren worden daarbij als voorkennis beschouwd, met name if-then-else structuren, variabelen en logische operatoren (EN, OF). Het debuggen krijgt bij physical computing relatief veel aandacht vanwege de foutgevoeligheid.
Domein E (Architectuur): Specifiek de hardwarelaag in de vorm van sensoren en actuatoren, de vertaling tussen digitaal en analoog, en de rol van de micro-controller zijn van belang.
Domein F (Interactie): Specifiek de interface tussen gebruiker en systeem als ook de maatschappelijke aspecten zijn van toepassing voor deze module.