Opdracht 2

 

  • Een Romeinse weg was ongeveer 4 à 5 meter breed, zodat er twee wagens naast elkaar konden passeren. Veel wegen waren 6 of meer meter breed. En de hoofdweg in het legioenkamp in Nijmegen was zelfs 12 meter breed!
  • De eerste laag van de weg bestond uit zand met kiezels en stenen.
  • De tweede laag bestond uit bijvoorbeeld grotere stenen, die het wegdek vormden. In Nederland werd ook schelp gebruikt.
  • De weg lag meestal hoger dan de omgeving. Naast de weg lag een goot om het regenwater weg te voeren.
  • Als de grond niet stevig genoeg was, werd de weg versterkt met houten balken in de laag grind en kiezels.

 

Vragen:

  1. De kortste weg tussen twee plaatsten is altijd een rechte lijn. Daarom wilden de Romeinen graag dat hun wegen zo recht mogelijk waren. Op een tekentafel lijkt dit makkelijk, maar in het echt werkt het landschap natuurlijk niet altijd mee. Bedenk een oplossing voor het aanleggen van een weg bij een berg en een oplossing voor het aanleggen van een weg bij een rivier. 
  2. Maar in Nederland was de grond heel drassig. De Romeinen bedachten hier een oplossing voor. Welke? Kruis het juiste antwoord aan.

 de grond goed aanstampen

 houten palen onder de stenen

 grind onder de stenen