Je legt uit wat conjunctuur is en je onderscheid hoog- en laagconjunctuur.
Je legt uit dat conjunctuurindicatoren aanwijzingen kunnen zijn voor veranderingen in de groei van het BBP.
Je legt de begrippen werkloosheid, vacatures en uitzenduren uit als conjunctuurindicatoren.
Je legt met de begrippen hoogconjunctuur en laagconjuntuur een verband tussen de feitelijke groei van het BBP en de trendmatige groei.
Je herkent het onderscheid tussen anticyclisch en procyclisch conjunctuurbeleid.
Je beschrijft op welke wijze de overheid - anticyclisch of procyclisch - de conjunctuur kan beinvloeden.
Je legt uit welke mogelijkheden de overheid heeft om invloed op conjunctuurschommelingen uit te oefenen.
Je beschrijft sociale uitkeringen en belastingen als stabilisatoren voor conjunctuurschommelingen.
Je legt het verschil uit tussen nominale en reƫle economische groei.
Je onderscheid welvaartsvaste- of waardevaste overdrachtsinkomens (pensioenuitkeringen, AOW).
Wisselkoers en betalingsbalans
Je legt uit hoe een wisselkoers tot stand komt. (vraag en aanbod)
Je onderscheid appreciatie en depreciatie
Je legt uit dat door export de vraag naar een munt stijgt.
Je legt uit dat door import het aanbod van een munt stijgt.
Je legt het verband tussen de factoren die invloed hebben op de internationale concurrentiepostie en de betalingsbalans en de wisselkoers en je past dit toe.
Je analyseert de betalingsbalans als overzicht van de handel en betalingen tussen landen en trekt conclusies over in- en uitvoer.
Je beschrijft de relatie tussen de wisselkoers, internationale transacties en de betalingsbalans.