H3

Klaas heeft in de opel winkel een hele mooie auto gezien die hij wilt kopen. De auto kost €10.000. Hij heeft zelf het geld niet op zak en moet het lenen van de bank. Ook kan hij een lening afsluiten bij het autobedrijf. Dan koopt hij op krediet. Hij kan dan met het geld een auto kopen en betaald de lening in maandelijkse termijnen af, met rente erbij natuurlijk.

Als Klaas het geld gaat lenen bij een autobedrijf of een bank, moet hij maandelijks een bedrag van €200 betalen, als de lening 5 jaar zal duren. Dat is voor de rente en de aflossing van de lening. Het bedrag van € 200 noem je een termijn. Na een looptijd van 60 termijnen van € 200 is de lening afgelost en de rente betaald. Alles wat hij meer heeft betaald dan € 10.000 is rente.

 

Je kunt lenen:

• voor een grote uitgave;

• voor het opvangen van een tegenvaller;

• voor het opvangen van een tijdelijk geldtekort.

Door te lenen verschuif je koopkracht. Je kunt nu meer geld uitgeven maar in de toekomst minder. Na een lening (krediet) betaal je:

• het geleende bedrag terug (aflossing);

• rente over het geleende bedrag.

Veel leningen worden terugbetaald in termijnen. Berekening:

• totale rente = optelsom maandtermijnen − bedrag lening.

De te betalen rente is hoger:

• bij een hoger rentepercentage;

• bij een hoger leenbedrag;

• bij een langere looptijd.

 

Je bent klaar met het studeren van de theorie, klik verder naar het onderdeel 'oefenen'. Hierin begin je met onderdeel A.