Sanne heeft een bijbaantje in een bakkerswinkel. Ze rekent een stokbrood en een halfje bruin maanzaad af met een klant. Sanne en de klant gebruiken geld als ruilmiddel, want Sanne ontvangt geld in ruil voor het brood. Zelf krijgt ze geld (loon) in ruil voor haar arbeid. Ook op deze manier heeft geld de functie van ruilmiddel.
Sanne gaat na haar werk de stad in om te winkelen. Ze is op zoek naar een jas. Ze heeft verschillende jassen gepast en vergeleken. Ze wil het liefst de jas van afbeelding 21. De jas kost 195 euro. Ze moet kijken of ze genoeg geld op haar rekening heeft staan. Zo weet ze hoeveel geld ze kan uitgeven aan een jas. Op deze manier gebruikt ze geld als rekenmiddel.
Sanne ontvangt haar loon per maand. Ze spaart daarvan iedere maand € 50. Ze haalt dit van haar bankrekening af en zet het op haar spaarrekening. Ze wil dat geld voorlopig nog niet uitgeven. Ze gebruikt geld als spaarmiddel.
Michael heeft in de vakantie veel geld verdiend met zijn bijbaan. Hij weet nog niet precies wat hij wil kopen. Zijn vader zegt dat hij het op een spaarrekening bij de bank moet zetten, dan krijgt hij rente. Michael kan dan de rente uitgeven zonder dat zijn spaargeld minder wordt. Je noemt dit sparen voor rente.
Op de spaarrekening van Tess staat € 1.500. Ze krijgt drie procent rente per jaar, dat is € 1.500 : 100 × 3 = € 45 Als er € 3.000 spaargeld op haar rekening zou staan, had ze meer rente gekregen. Want drie procent van € 3.000 is € 3.000 : 100 × 3 = € 90 Hoe hoger het spaarbedrag, hoe hoger de rente.