In een zin kunnen verschillende werkwoorden staan, maar er is er maar een de persoonsvorm. De persoonsvorm geeft de tijd en het getal (enkelvoud of meervoud) aan.
Ik heb veel koekjes gegeten.
Ik fiets elke dag naar school.
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden:
Als je de persoonsvorm hebt gevonden, kun je de zin in zinsdelen veranderen. Er is een namelijk een trucje om de zinsdelen te kunnen bepalen waarbij je de persoonsvorm nodig hebt.
Ieder zinsdeel moet namelijk voor de persoonsvorm geplaats kunnen worden en nog een kloppende zin vormen.
Voorbeeld:
Ik fiets elke dag met mijn vrienden naar school.
Ik / fiets / elke dag met mijn vrienden naar school.
Elke dag / fiets / ik / met mijn vrienden naar school.
Met mijn vrienden / fiets / ik / elke dag / naar school.