Persoonsvorm en zinsdelen

In een zin kunnen verschillende werkwoorden staan, maar er is er maar een de persoonsvorm. De persoonsvorm geeft de tijd en het getal (enkelvoud of meervoud) aan.

Ik heb veel koekjes gegeten.

Ik fiets elke dag naar school.

 

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden:

  1. Maak van de zin een vraag. De persoonsvorm komt dan vooraan de zin te staan.
    Fiets jij elke dag naar school?
  2. Zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm zal dan mee moeten veranderen.            Vroeger fietste ik elke dag naar school.
  3. Verander het getal van de zin. De persoonsvorm zal dan mee moeten veranderen.                        Ik en mijn vriendin fietsen elke dag naar school.

 

Als je de persoonsvorm hebt gevonden, kun je de zin in zinsdelen veranderen. Er is een namelijk een trucje om de zinsdelen te kunnen bepalen waarbij je de persoonsvorm nodig hebt. 

Ieder zinsdeel moet namelijk voor de persoonsvorm geplaats kunnen worden en nog een kloppende zin vormen.

 

Voorbeeld:

Ik fiets elke dag met mijn vrienden naar school.

Ik / fiets / elke dag met mijn vrienden naar school.

Elke dag / fiets / ik / met mijn vrienden naar school.

Met mijn vrienden / fiets / ik / elke dag / naar school.