Hoefgangers, ook wel topgangers genoemd, raken alleen met de toppen van de tenen (of een enkele teen) de grond. De kootjes eindigen in een hoef, waarmee de dieren zich goed kunnen afzetten tegen een harde ondergrond. Door sterk verlengde middenhands- en middenvoetsbeentjes hebben hoefgangers lange poten. Ze kunnen daardoor grote stappen nemen en zijn heel snel. Voorbeelden van hoefgangers zijn paarden, koeien en impala´s.
Teengangers raken de grond met de kootjes. Daardoor zijn de poten in verhouding lang en is de weerstand tussen de poten en de grond klein; teengangers kunnen erg hard rennen. Voorbeelden zijn katten, honden en struisvogels.
Bij zoolgangers raakt de hele voetzool van voor- en achterpoot de grond. Zoolgangers zijn meestal geen snelle dieren, maar ze kunnen zich wel goed afzetten en iets vastgrijpen. Voorbeelden zijn beren en mensen.