In het volgende filmpje wordt er een inleiding gegeven over meten en meetkunde. Daarnaast worden de basisvaardigheden toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden. Na het bekijken van het filmpje, kan jij de basis van meten en meetkunde in handen hebben.
Bekijk het filmpje daarom aandachtig en maak aantekeningen!
Veel succses!
Omrekenen
Je kunt de vershillende eenheden van lengte, gewicht en inhoud omrekenen naar andere eenheden. In de afbeelding hieronder zie je nogmaals hoe je de eenheden kunt omrekenen.
Rekenen met eenheden
In een opgave staan de hoeveelheden niet altijd in de eenheid die wordt gevraagd. Je moet dan omrekenen naar de gevraagde eenheid.
Voorbeeld
Samuel koopt een pak met water flesjes. In het pak zitten 6 flesjes. Elk flesje heeft een inhoud van 50 cl.
Hoeveel liter water koopt Samuel in totaal?
Stap 1: Reken uit.
Je vermenigvuldigt het aantal flesjes met de inhoud van een flesje.
6 x 50 cl = 300 cl
Stap 2: Reken om naar de gevraagde hoeveelheid.
Samuel koopt in totaal dus 3 liter water.
Toegepast rekenen
Bij een opgave met lengte, inhoud of gewicht moet je bedenken welke eenheden je nodig hebt. Als er een tekst of een afbeelding in de opgave staat, moet je goed kijken welke informatie je nodig hebt.
Voorbeeld
Imane, Lotte en Claudia gaan alle drie een afstand schaatsen. Ze doen dit allemaal na elkaar. Imane legt een afstand van 2300 meter af. Lotte schaatst 1,40 kilometer en Claudia schaatst 20000 centimeter.
Reken uit hoeveel meter Imane, Lotte en Claudia bij elkaar schaatsen.
Stap 1: Reken de gegevens om naar de gevraagde eenheid.
2300 meter = 2300 meter
1,40 kilometer x 10 = 14 hectometer
14 hectometer x 10 = 140 decameter
140 decameter x 10 = 1400 meter
20000 centimeter : 10 = 2000 decimeter
2000 decimeter : 10 = 200 meter
Stap 2: Tel de gevraagde eenheden bij elkaar op en geef antwoord op de vraag.
2300 + 1400 + 200 = 3900
Imane, Lotter en Claudia leggen samen een afstand van 3900 meter af.