Als inwendige of uitwendige zintuigen (receptoren) een toestandsverandering (input) waarnemen, wordt deze in het zenuwstelsel vergeleken met de normwaarde.
Zo zijn er receptoren die gevoelig zijn voor het bloedsuikergehalte, andere voor bloeddruk, of voor CO2 gehalte van het bloed. Een verschil met de normwaarde kan leiden tot het uitzenden van signalen naar de effectoren (spieren en klieren).
Effectoren gaan vervolgens aan het werk om het verschil teniet te doen. De reactie van effectoren (output) heeft effect op de (nieuwe) input.
Door steeds het effect van de reacties te meten en daarop te reageren, ontstaat een schommeling rond de evenwichtstoestand. Als de output een remmende werking heeft op de input is er sprake van negatieve terugkoppeling, in het schema aangegeven met een – teken. Je spreekt van positieve terugkoppeling (aangegeven met een + teken) als de werking stimulerend is.