Bijspijkeren

Het vinden van de persoonsvorm

We hadden al vastgesteld dat er drie manieren zijn om de persoonsvorm in een zin te vinden. De manier die de meeste mensen noemen, de bekendste manier is: de zin vragend maken, de pv komt dan vooraan. Dat klopt inderdaad meestal, maar eigenlijk is het niet de beste manier. Wanneer een zin bijvoorbeeld al vragend is, en begint met ‘waarom’, heb je er niets aan. Ook bij samengestelde zinnen (zinnen met meerdere persoonsvormen) wordt dat truukje verwarrend. Daarbij blijft het ook een truukje. Je kunt het gebruiken, maar het geeft je geen echt begrip.

Veel beter zijn eigenlijk die andere twee manieren: zin veranderen van tijd, of getal. Kijk maar:

Waarom zijn bananen krom

Laten we het eerst proberen met de vraagzin. Ehhhh… dat lukt dus niet. Het is al een vraagzin.

Okee, nu de tijd veranderen. Waarom waren de bananen krom. Hee. ‘zijn’ verandert in ‘waren’. ‘Zijn is dus de persoonsvorm.

Proberen we het ook nog eens met het getal (aantal). Waarom is een banaan krom. Hee,’zijn’ wordt ‘is’.

Bij een samengestelde zin gaat dat ook veel eenvoudiger dan die vraagzintruuk:

Mijn vrouw vraagt of ik koffie wil.

Wanneer ik die zin vragend maak wordt het: Vraagt mijn vrouw of ik koffie wil? ‘Vraagt is dus de pv. Dat klopt ook, maar er is er nog eentje.

Laten we nu de tijd eens veranderen: Mijn vrouw vroeg of ik koffie wilde. Nu zien we twee veranderingen:  vraagt>vroeg en wil>wilde. Nu hebben we dus alletwee de persoonsvormen gevonden.

Hetzelfde geldt wanneer we het getal veranderen:

Onze vrouwen vragen of we koffie willen. Vraagt>vragen en wil>willen

Dus: een persoonsvorm is een werkwoord dat kan veranderen. Dat zie je wanneer je de tijd, of het aantal in een zin verandert. Verandert een werkwoord dan niet? Dan is het geen persoonsvorm!

Persoonsvorm spellen, Tegenwoordige tijd

In de tegenwoordige tijd bedenk je eerst wat het hele werkwoord is. Dan haal je -en eraf. Wat je dan overhoudt heet De stam. Vaak is dat ook gelijk de ik-vorm, soms moet je ‘m aanpassen om de ik-vorm te krijgen.

Hele werkwoord: fietsen. Stam: fiets. Ik-vorm: fiets

Hele werkwoord: beloven. Stam: belov. Ik-vorm: beloof

De ik-vorm kun je direct gebruiken wanneer de persoonsvorm bij  ‘ik’ hoort, of wanneer je of jij erachter staat. Ik fiets naar mijn werk. Fiets jij mee? Ik beloof beterschap. Beloof je dat echt?

Wanneer voor de pv je, jij, hij, zij, het staat (of een naam) dan komt er een T achter de ik-vorm: Hij fietst naar zijn werk, zij belooft beterschap

Wanneer de pv achter we/wij, jullie, zij staat gebruiken we het hele werkwoord: Wij fietsen naar ons werk, zij beloven beterschap.

 

Wanneer je twijfelt, denk dan aan ‘lopen’ of wanneer je dat duidelijker vindt: smurfen. Dan hoor je gelijk hoe je het moet schrijven:

Ik loop, loop jij? Wij smurfen. Jij smurft een beetje teveel. Smurf je ook mee?

 

Wanneer dus ‘dt’?

Dat kan alleen als de ik-vorm eindigt op een d, en het over je/jij, hij, zij, u gaat. Worden? Ik-vorm is word, dus: ik word, jij wordt, hij wordt

Hieronder een filmpje waarin de makers je nog even goed voordoen hoe handig het kan zijn om bij twijfel tussen d, t of dt te denken aan LOPEN!

Persoonsvorm spellen in de verleden tijd

 

Vraag jezelf eerst af: sterk of zwak werkwoord?

Dat hoor je direct. Wanneer het de pv van een sterk werkwoord is, verandert de klank helemaal: ik loop>ik liep; hij wordt>hij werd; ik ben>ik was.

Bij een sterk werkwoord heb je het dus makkelijk. Schrijf gewoon wat je hoort.

 

Wanneer het een zwak werkwoord is (en dat zijn de meeste werkwoorden) ga je als volgt te werk:

  1. Bepaal eerst de stam, en dan de ik-vorm. We hadden al gezien dat die meestal hetzelfde zijn, maar soms niet.
  2. Zet bij ik, je/jij, hij, zij, het (enkelvoud dus) -te of -de achter de ik-vorm. Zet bij we/wij, jullie en zij (meervoud dus) -ten of -den achter de ik-vorm.
  3. Vaak hoor je zelf al in je hoofd of het -te(n) of -de(n) moet zijn. Wanneer je dat niet goed kunt horen gebruik je ’t exkofschip. Staat de laatste letter van de stam in ’t exkofschip schrijf je -te(n) achter de ik-vorm. Zo niet schrijf je -de(n)

 

Dus:

Tegenwoordige tijd: Ik wacht al uren

Verleden tijd: hele werkwoord is wachten. Stam = hele werkwoord – en, dus wacht. Het gaat om ‘ik’, De t staat in ’t exkofschip dus -te erachter: Ik wachtte al uren.

 

Tegenwoordige tijd: Hij smeedt een plan.

Verleden tijd: hele werkwoord is smeden. Stam = hele werkwoord – en, dus smed. Die passen we aan voor de ik-vorm: smeed. De d staat niet in ’t exkofschip dus ‘de’ erachter: Hij smeedde een plan.

 

Tegenwoordige tijd: Die honden happen naar de baas.

Verleden tijd: Hele werkwoord is happen. Stam = hele werkwoord – en, dus: hap. De p staat in ’t exkofschip, dus -ten erachter: Die honden hapten naar de baas.

 

Laten we eens oefenen: 
    https://b.socrative.com/teacher/#import-quiz/64692553

 

Ga nu nog eens naar 'Test jezelf'