Als de pv in de tegenwoordige tijd staat zijn er drie mogelijke vormen van dit werkwoord:
De ik-vorm gebruik je bij 'ik' en bij 'je' als deze na de persoonsvorm komt. Ook gebruik je de ik-vorm in de gebiedende wijs enkelvoud.
Voorbeeld:
Ik pak mijn boeken uit mijn tas.
Strik jij jouw veters altijd zo?
Pak je boeken!
Strik je veters!
De ik-vorm+t gebruik je bij 'hij', 'zij (ev)', 'het', 'jij' en 'u'.
Voorbeeld:
Mijn broertje strikt zijn veters als zelf.
Jij pakt jouw boeken altijd te laat.
Het hele werkwoord gebruik je bij 'wij', 'zij (mv)' en 'jullie'.
Voorbeeld:
Wij pakken onze boeken altijd de avond van tevoren.
Jullie pakken altijd de verkeerde spullen.
Als de persoonsvorm in de verleden tijd staat moeten we eerst een onderscheid maken tussen twee soorten werkwoorden, namelijk:
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
Voorbeeld:
Ik loop naar school.
Gisteren liep ik naar school.
Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd de uitgang -te(n) of de(n). Om erachter te komen of je de -te(n) of de(n) nodig hebt, gebruik je de stam van het werkwoord (ww-en) en 't ex fokschaap of 't kofschip.
Voorbeeld:
Dansen -> Stam = Dans
S -> staat wel in 't ex fokschaap of 't kofschip, dus -te(n).
Ik danste en wij dansten.