Eenkindpolitiek
Tussen 1850 en 1950 groeide de Chinese bevolking met 150 miljoen. De toename met de volgende 150 miljoen mensen duurde maar 15 jaar. Iedere Chinese vrouw kreeg veel kinderen, in 1970 gemiddeld nog 5,9. Nog ten tijde van Mao (in 1970) werd de eerste maatregel ter beperking van het aantal geboorten uitgevaardigd: Chinese koppels werden aangemoedigd om laat te trouwen en niet meer dan twee kinderen te krijgen. Deze politiek was zeer effectief: binnen tien jaar was het geboortecijfer gehalveerd. Maar volgens de Chinese communistische partij was dit nog niet genoeg.
In 1979 werd de eenkindpolitiek in het leven geroepen. Een Chinees koppel mocht maar één kind krijgen. Het krijgen van een tweede kind was strafbaar. Koppels die de hoge boetes niet konden betalen, belandden in de gevangenis.
In de steden was deze politiek succesvol, mede door betere anticonceptiemiddelen, maar ook door het grote aantal abortussen (336 miljoen!). Op het platteland was er veel minder controle en was de eenkindpolitiek daardoor ook minder succesvol.
In 2013 is de eenkindpolitiek versoepeld. Etnische minderheden waren van de eenkindpolitiek vrijgesteld.
Er zijn meer uitzonderingen bijgekomen:
Uitzonderingen:
Gevolgen
Een jongen houdt de familienaam in stand en wordt beter in staat geacht geld te verdienen en voor zijn ouders te zorgen dan een meisje. Veel ouders wilden daarom graag een jongen krijgen. Veel meisjes die werden geboren, werden in het verleden gedood of te vondeling gelegd. Ook werden er veel selectieve abortussen gepleegd sinds het geslacht van het ongeboren kind met echoscopie kan worden vastgesteld.
In 1964 werden er 105 jongens geboren op elke 100 meisjes. Sinds het gebruik van de echoscopie in 1979 is dat gestegen naar 117 jongens op 100 meisjes in 2001. Tegenwoordig is het verboden om de uitkomst van een echoscopie aan de ouders door te geven.
Gevolgen: