In Europa én Afrika vindt een demografische transitie plaats. Dat is de overgang van een situatie waarin geboorte- en sterftecijfers hoog zijn en de natuurlijke groei van de bevolking gering is, naar een situatie waarin geboorte- en sterftecijfer laag zijn en er sprake is van een geringe natuurlijke groei van de bevolking of zelfs van een zekere krimp. Deze overgang gaat gepaard met verstedelijking, de trek van steeds meer plattelandsbewoners naar de steden.
Tegenwoordig woont het overgrote deel van de Europese bevolking in steden. Ook in Afrika vindt verstedelijking plaats, maar nog steeds wonen de meeste Afrikanen op het platteland. Ten slotte is er in Europa sprake van een lage bevolkingsdruk. Dat wil zeggen dat er voor mensen in Europa ruim voldoende voedsel en werkgelegenheid is. Van overbevolking is dus geen sprake. Overbevolking is een relatief begrip: het treedt op als het aantal bewoners groter is dan de beschikbare middelen van bestaan.
In Afrika is die verhouding tussen bewoners en middelen van bestaan minder gunstig. Er is in het algemeen veel minder voedsel en werkgelegenheid voor de bewoners en de bevolkingsdruk is er hoger dan in Europa. Soms lijdt dat tot overbevolking.
Bekijk de bevolkingspiramide:
Bevolkingspiramide - Angola
Bevolkingspiramide - Portugal
Vergelijk deze piramide met de bevolkingspiramides in Afbeelding 1.
Doe daarna achtereenvolgens hetzelfde met Europa, Angola en Afrika.
Beantwoord de vragen.
Afbeelding 1![]() |
|||
groei | groei | groei | groei |
Afbeelding 2 |
![]() |
Tijdens de demografische transitie in een land of gebied verandert de bevolkingspiramide van vorm. V.l.n.r.: fase 1, fase 2, fase 3, fase 4 en 5 |
In de eerste fase is het sterftecijfer hoog, ook onder kinderen. Het zorgt voor een hoog geboortecijfer, ook omdat kinderen later voor hun ouders moeten zorgen. Het houdt de bevolkingsomvang redelijk stabiel.
In de tweede fase (of de eerste fase van de transitie) dalen de sterftecijfers door bijvoorbeeld verbeterde gezondheidszorg, aanleg van sanitaire voorzieningen, etc. Het geboortecijfer blijft nog hoog. Opvattingen en gewoontes verdwijnen niet van de ene dag op de andere. Het gevolg is een groeiende bevolking.
In de derde fase zet de tendens zich voort, maar dalen al wel de geboortecijfers. De bevolking groeit nog wel steeds.
In de vierde fase herstelt het evenwicht zich tussen geboorte- en sterftecijfers. De bevolkingsomvang blijft stabiel.
In de laatste fase tenslotte daalt het geboortecijfer tot onder het sterftecijfer. Er worden minder mensen geboren dan er doodgaan en het gevolg is een krimp van de bevolking.