In de eerste tien tot twaalf levensjaren van een kind groeien de primaire geslachtskenmerken gewoon met het lichaam mee. De geslachtsorganen zijn in deze levensfase nog niet ontwikkeld om een kind te verwekken of te dragen. De secundaire geslachtskenmerken volgen in de puberteit.
Tussen het tiende en twaalfde levensjaar, in de regel de starttijd van de puberteit, neemt in korte tijd de productie van twee hormonen toe. Dat zijn FSH (follikelstimulerend hormoon) en LH (luteïniserend hormoon). Ze worden geproduceerd door de hypofyse, een kleine hormoonklier die een onderdeel van de hersenen vormt zoals hierboven beschreven.
FSH en LH hebben invloed op de vorming van drie andere hormonen: oestrogeen en progesteron bij de vrouw en testosteron bij de man. We noemen deze hormonen geslachtshormonen, omdat ze in de geslachtsorganen worden gevormd. Bij de vrouw worden oestrogeen en progesteron door bepaalde cellen in de eierstokken gemaakt. Bij de man maken bepaalde cellen in de teelballen het testosteron. De geslachtshormonen stimuleren de groei en ontwikkeling van de geslachtsorganen. Bij vrouwen hebben FSH en LH een belangrijke rol bij de menstruatiecyclus.
We maken wel verschil tussen mannelijke en vrouwelijke geslachtshormonen, maar alle drie de hormonen worden zowel bij meisjes/vrouwen als bij jongens/mannen geproduceerd. Ze zijn bij beide geslachten nodig voor de ontwikkeling, groei en werking van de geslachtsorganen. Door een toename van deze hoeveelheid hormonen, ontstaat er vaak een vervelende bijwerking: je kunt er acne van krijgen. Omdat jongens meer testosteron produceren, hebben zij daarom vaker last van acne.
De hypofyse maakt achtereenvolgens hormonen aan. De receptoren in de teelballen en in de eierstokken reageren daarop door geslachtshormonen aan te maken. De geslachtshormonen zijn zojuist genoemd: testosteron, oestrogeen en progesteron. Als gevolg van deze hormonen worden bij de man zaadcellen ontwikkeld. De hormonen zorgen er bij de vrouw voor dat er vier wekelijks een eicel tot rijping komt en bij de ovulatie of eisprong beschikbaar is om samen te smelten met een zaadcel. Een ander woord voor samensmelten is bevruchting, waarbij de zaadcel door geslachtsgemeenschap via zaadlozing, door de baarmoeder in de eileider één wordt met de eicel.
Rond haar 50ste levensjaar komt een vrouw in de overgang. In deze periode neemt de vruchtbaarheid van een vrouw af. De productie van oestrogeen in de eierstokken daalt geleidelijk. De menstruatie wordt onregelmatig en er vindt niet altijd meer een eisprong plaats. Van de naar schatting 400.000 eicellen die in de puberteit in de eierstokken aanwezig waren, zijn er na ongeveer 36 jaar niet veel meer over. Dagelijks neemt het aantal eicellen af als gevolg van een natuurlijk afbraakproces. De eicel die bij een ovulatie verdwijnt, telt in verhouding maar weinig mee. Na de overgang treedt de menopauze op. Er vindt dan geen ovulatie meer plaats. Een duidelijke menopauze treedt niet op bij de man. Wel daalt het testosterongehalte in het bloed rond het 50ste levensjaar. De productie van zaadcellen gaat nog tientallen jaren door.