Begrippen |
Betekenis |
Adolescentie |
De overgang in de ontwikkeling tussen de jeugd en volledige volwassenheid, dit is een periode waarin een persoon biologisch, maar niet emotioneel, volgroeid is. |
Afweersysteem |
Uitschakelen van zieketeverwekkers door witte bloedcellen |
Baarmoeder |
Orgaan in de buik van een vrouw, waarin een baby kan groeien |
Baarmoederslijmvlies |
Slijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder; tijdens de menstruatie wordt het verdikte baarmoederslijmvlies afgestoten |
Baby |
Jongste kind van een mens |
Balzak |
Hierin zitten de zaadballen en bijballen |
Beeldvorming |
Het beschrijven, verklaren, oriënteren of voorspellen van iets. |
Bevruchte eicel |
Eicel waarvan de kern versmolten is met de kern van een zaadcel |
Bevruchting |
Versmelten van de kern van de eicel met de kern van de zaadcel; vindt plaats in een eileider |
Bijbal |
Hierin worden zaadcellen opgeslagen |
Binnenste schaamlippen |
Uitwendige en kleine huidplooi bij het vrouwelijk geslachtsorgaan |
Biseksueel |
Iemand is zowel op een jongen als meisje verliefd kan worden |
Buitenste schaamlippen |
Uitwendige en grootste huidplooi bij het vrouwelijk geslachtsorgaan |
Celdeling |
Cellen splitsen zich in tweeën; bacteriën vermeerderen zich via celdeling |
Celgroei |
Groter worden van een pas gedeelde cel |
Centrum voor Beweging |
Gedeelte in de kleine hersenen met speciale taak voor beweging |
Centrum voor Gevoel |
Ligt in de frontaalkwab en regelt emotie zoals angst en blijdschap |
Centrum voor Spraak |
Twee gedeelten in de hersenschors(Broca voor grammatica en wernicke voor betekenis van woorden) die verantwoordelijk zijn voor je spraak |
Centrum zintuigelijke waarneming |
Gedeelte van de hersenschors wat waarneming van zintuigen coördineert |
Clitoris |
Gevoeligste vrouwelijk geslachtsdeel; tussen de beide kleine schaamlippen |
Condoom |
Voorbehoedmiddel; soort zakje dat zaadlozing en slijmvliescontact in vagina voorkomt |
Dwarsligging |
Ongeboren kind ligt met rug of buik voor de baarmoedermond |
Eeneiige tweeling |
Ontstaat uit één bevruchte eicel; de baby’s zijn altijd van hetzelfde geslacht |
Eicellen |
Voortplantingscellen van een vrouw |
Eierstokken |
Hierin rijpen eicellen |
Eikel |
Gevoeligste mannelijk geslachtsorgaan voorp de penis |
Eileider |
Vervoert de eicel van eierstok naar de baarmoeder; in eileider vindt bevruchting plaats |
Ejaculatie |
Er komt sperma uit de penis; sperma bestaat zaadcellen en zaadvocht |
Embryo |
Zo heet het bolletje cellen dat innestelt in het baarmoederslijmvlies; embryo heet het tot 12 weken zwangerschap |
Erectie |
Wanneer de penis stijf wordt en rechtop gaat staan nadat de zwellichamen zijn gevuld met bloed |
Foetus |
Zo heet het ongeboren kind na twaalf weken; alle organen zijn dan gevormd |
Follikel |
Blaasje om een (on)rijpe eicel in een eierstok |
FSH |
FSH is follikelstimulerend hormoon. Bij meisjes stimuleert FSH de eierstokken om oestrogeen en progesteron aan te maken. Daarnaast zorgt FSH voor rijping van de eicel. Bij jongens stimuleert FSH de aanmaak en rijping van zaadcellen. Daarnaast stimuleert het de teelballen om testosteron aan te maken. |
Geboorte |
Baby en placenta worden na weeën uit de baarmoeder gedreven; dan spreken we van geboorte |
Geestelijke verschillen |
Groei en veranderingen van je verstandelijke vermogens tijdens de verschillende levensfasen |
Gehoorcentrum |
Centrum in grote hersenen met de taak om de impulsen van het gehoor te verwerken |
Genitale wratten |
Seksueel overdraagbare aandoening die veroorzaakt wordt door een virus, met als uiterlijk kenmerk wratjes rond en in de geslachtsorganen |
Geslachtshormonen |
Worden gemaakt in de eierstokken en teelballen en zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van de secundaire geslachtskenmerken. |
Geslachtsrijpheid |
Wanneer een jongen of meisje vruchtbaar is |
Gezichtscentrum |
Centrum in grote hersenen met de taak om impulsen van het oog te verwerken |
Gift |
Iets wat je krijgt |
Groeihormoon |
Regelstof die de groei regelt; wordt gemaakt in de hypofyse |
Groepsdruk |
of sociale druk is de druk die een peergroup uitoefent op een bepaald persoon of kleinere groep om het gedrag te veranderen zodat het overeenkomt met het gedrag van die peergroup. |
Grote hersenen |
Naast grote hersenen zijn er ook kleine hersenen en een hersenstam in de schedel. De grote hersenen bestaat uit diverse centra met een bepaalde taak |
Hepatitus |
Seksueel overdraagbare ziekte veroorzaakt door het aidsvirus (hiv); het virus tast de witte bloedcellen aan, waardoor de afweer tegen ziekten minder wordt |
Hersenstam |
De hersenstam verbindt de grote hersenen en de tussenhersenen met de kleine hersenen en het ruggenmerg. |
Hetereoseksueel |
Seksuele relatie tussen een man en vrouw |
Homoseksueel |
Seksuele relatie tussen twee mensen van hetzelfde geslacht |
Hoofdligging |
Ongeboren kind die met het hoofd voor de baarmoedermond/uitdrijvingskanaal ligt |
Hormonen |
Regelstoffen die via het bloed verspreid worden en allerlei lichaamsprocessen regelen |
Hormoonklier |
Organen die hormonen maken; een hormoonklier geeft de hormonen die hij maakt aan het bloed af |
Hypofyse |
Belangrijke hormoonklier die onder aan de hersenen zit; maakt groeihormoon en hormoon dat het ontstaan van de secundaire geslachtskenmerken regelt |
Indaling |
Ongeboren kind daalt met het hoofd het uitdrijvingskanaal; positie van hoofd is tussen de bekken |
Innesteling |
Het bolletje cellen dat na de bevruchting is ontstaan, gaat vastzitten in het baarmoederslijmvlies |
Intimiteit |
Is een ervaring van verbondenheid |
Karyogram |
Het karyogram van een organisme is een afbeelding van de chromosomen, zoals deze tijdens een bepaald stadium (metafase) van de celdeling te zien zijn onder een microscoop. |
Kleine hersenen |
Deel van de hersenen wat o.a de coördinatie van beweging regelt |
Kleuter |
Kind tussen 3 en 6 jaar |
Kraakbeencellen |
Meest zachte botcellen(bindweefsel) van een mens of dier |
Kraakbeenschijf |
Schijf van zachte botcellen voor steun o.a in je wervelkolom |
LH |
LH is een geslachtshormoon. Bij meisjes stimuleert LH de eierstokken om oestrogeen en progesteron aan te maken. Daarnaast zorgt LH voor de eisprong. |
Lichamelijke verschillen |
Veranderingen van je lichaam in uiterlijk en wat je kunt tijdens de levensfasen |
Maandelijkse cyclus |
Gebeurtenissen in het lichaam van een meisje/vrouw van de ene menstruatie tot de volgende |
Menopauze |
Is het stoppen van de menstruatie van een vrouw. Het treedt op wanneer de eierstokken geen vruchtbare eitjes meer over hebben. Hierdoor produceert het lichaam (bijna) geen oestrogenen en progestagenen meer, waardoor het voortplantingssysteem zijn functie verliest. |
Menstruatie |
Zie maandelijks cyclus |
Menstruatiecyclus |
Zie maandelijkse cyclus |
Nageboorte |
Laatste deel van de bevalling; een wee duwt de moederkoek met vruchtvliezen en de rest van de navelstreng naar buiten |
Navelstreng |
Hiermee is de foetus met de placenta verbonden; in de navelstreng lopen de bloedvaten, waardoor de uitwisseling van stoffen tussen moeder en foetus plaatsvindt |
NIP-test |
Niet Invasieve Prenatale Test; een bloedmonster wordt afgenomen waarin naast DNA ook DNA van het embryo via de placenta in zweeft. Dit wordt bij NIPT onderzocht om chromosoomafwijking |
Normen |
Regels voor je gedrag die horen bij een bepaalde waarde |
Oestrogeen |
Vrouwelijke hormonen die belangrijk zijn bij de ontwikkeling van vrouwelijke kenmerken en de menstruatiecyclus |
Ontsluitingsfase |
De baarmoedermond wordt week en opent zich waardoor met weeën er genoeg ruimte ontstaat voor de uitdrijving van de baby |
Ontsluitingsweeën |
De weeën die de baarmoedermond volledig openen; baarmoedermond is een sterk afsluitende spier |
Orgasme |
Hoogtepunt van het gevoel als de eikel of clitoris bij gemeenschap wordt aangeraakt door het andere geslacht; |
Overgang |
Is de levensfase waarbij je van een vruchtbare naar een onvruchtbare periode gaat. |
Ovulatie |
Vrijkomen van een eicel uit een eierstok; ander woord voor eisprong |
Peuter |
Kind in leeftijd van 2 a 3 jaar |
Placenta |
Of moederkoek; bestaat uit weesel met heel veel bloedvaten van de baby en de moeder |
Primaire geslachtskenmerken |
Zijn vanaf de geboorte zichtbaar; penis of schaamlippen |
Progresteron |
Vrouwelijk geslachtshormoon, gemaakt door de lege follikel na de ovulatie; zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies dik en goed doorbloed blijft |
Prostaat |
Voegt zaadvocht toe aan de zaadcellen en knijpt de urinebuis dicht tijdens de zaadlozing |
Psychisch leed |
|
Puber |
Kind tussen 10 en 16 jaar; in deze periode worden de verschillen tussen jongens en meisjes veel groter |
Receptoren |
Structuren met verschillende vormen op een celmembraan; op deze plaats kunnen hormonen of virussen zich hechten aan een cel |
Samensmelten |
Dat de chromosomen van het mannelijk en vrouwelijk geslacht samengevoegd worden tot 1 reeks van chormosomen |
Schaamluis |
Schaamluizen zijn kleine insecten van ongeveer 3 millimeter groot. Ze leven op de huid van bloed en te vinden op plaatsen met veel haar, warmte en vocht. |
Schoolkind |
Kind in de leeftijd van 7 tot 12 jaar |
Secundaire geslachtskenmerken |
Geslachtskenmerken die in de puberteit ontstaan, zoals baard of borsten |
Sexting |
Sexting is het verspreiden of delen van seksueel getinte foto's of berichten via mobiele telefoons of andere mobiele media. |
SOA |
Sexueel overdraagbare aandoening |
Sperma |
Zaadvocht met zaadcellen |
Stuitligging |
Verkeerde ligging van een baby in de baarmoeder |
Syfillis |
Bacterie infectie die zweertjes rond de geslachtsorganen veroorzaakt |
Teelballen |
Deel van het mannelijk geslachtsorgaan; hierin worden zaadcellen gemaakt |
Testosteron |
Mannelijk geslachtshormoon |
Trilhaarcellen |
Cellen die haarvormig zijn en zorgen voor voortbeweging |
Trouw |
Dat je in denken en doen je verbonden voelt met een persoon |
Twee vruchtvliezen |
Twee vliezen om het vruchtwater heen |
Twee-eiige tweeling |
Twee kinderen die zijn ontstaan uit twee eicellen en twee zaadcellen |
Uitdrijvingsfase |
Laatste fase van de bevalling; waardoor het kind wordt geboren |
Vaginale afscheiding |
Vocht wat uit de vagina komt |
Vlokken |
Cellen van de foetus uit de placenta |
Vlokkentest |
Een arts ziugt cellen van de foetus uit de placenta op; die cellen worden onderzocht op erfelijke aandoeningen |
Volwassenheid |
Geestelijk en lichamelijk in staat zijn om zelfstandig te handelen |
Voorhuid |
De huid die over het voorste deel van de penis; de eikel zit |
Voorvocht |
Vocht dat uit de penis komt voor de zaadlozing; hierin zitten ook zaadcellen |
Vruchtwater |
Vocht binnen de vruchtvliezen in de baarmoeder; beschermt het ongeboren kind tegen stoten |
Vruchtwaterpunctie |
Een arts zuigt een beetje vruchtwater met cellen van de foetus uit de baarmoeder; die chromosomen van de cellen worden onderzocht op erfelijke aandoeningen |
Waarden |
Geven aan wat je belangrijk vindt, bijvoorbeeld “trouw zijn” |
Weeën |
Samentrekken van de spieren in de baarmoederwand; de baarmoedermond gaat door de weeën open |
Zaadblaasjes |
Voegen zaadvocht toe aan de zaadcellen |
Zaadcellen |
Voortplantingscellen van een man |
Zaadleider |
Vervoeren zaadcellen vanuit de bijballen en zaadvocht vanuit de zaadblaasjes en prostaat naar de urinebuis |
Zenuwcel |
Cellen in de hersenen die via uitlopers berichten kunnen doorgeven |
Zintuigen |
Organen die een externe prikkel waarneemt en omzet in een impuls. Die vervolgens door het zenuwstelsel verwerkt wordt. |
Zonde |
Gedachte of handeling waarmee je God oneer aandoet. |
Zwangerschap |
De tijd dat de baby groeit in de baarmoeder de ongesteldheid is dan gestopt |
Zwangerschapshormoon |
Hormoon dat gemaakt wordt als de vrouw zwanger is; HCG zorgt ervoor dat er geen nieuwe eicel rijpt |