Zwangerschap en geboorte

In deze paragraaf bespreken we hoe de bevruchte eicel zich in negen maanden ontwikkelt tot een baby die geboren kan worden

Eicel vs zaadcel
Eicel versus zaadcel

.

Eén van de paar honderd zaadcellen die in de buurt van de eileider is aangekomen, dringt in de eicel naar binnen en versmelt met de kern van de eicel. Dit is het moment van bevruchting.[1] Op het moment dat er een zaadcel is binnengedrongen, wordt de buitenkant van de eicel ondoordringbaar voor andere zaadcellen. In de kern van de bevruchte eicel komen de chromosomen van de eicel en zaadcel samen, waardoor de erfelijke eigenschappen van de man en de vrouw worden gecombineerd.

 

Na de bevruchting gaat de bevruchte eicel (ook wel zygote genoemd) zich meteen delen. Al snel is het een bolletje van 16 tot 32 cellen. Dit bolletje lijkt een beetje op een braam. Je noemt het nu een embryo. Het embryo bestaat dus al uit een flink aantal cellen, maar is nog niet groter geworden. De cellen zijn wel gedeeld, maar niet gegroeid.


 

Do-it: The great sperm race- http://www.meneerspoor.nl/2_voortplanting.html

De delingen vinden plaats tijdens de reis door de eileider in de richting van de baarmoeder. Eenmaal in de baarmoeder aangekomen, verandert het embryo van vorm. Het bolletje cellen neemt vocht op en wordt blaasvormig, waarbij aan één kant een groot deel van de cellen bij elkaar blijven. Voor het embryo breekt nu een belangrijk moment aan. Het moet zich innestelen in het baarmoederslijmvlies. Dit gebeurt ongeveer 6 dagen na de bevruchting. Het embryo zakt helemaal weg in het baarmoederslijmvlies. Aan de buitenkant van het embryo groeien vlokken (uitstulpingen), die in het baarmoederslijmvlies naar binnen groeien. Via de vlokken neemt het embryo voedingsstoffen op uit het baarmoederslijmvlies dat veel bloedvaten van de moeder bevat. De bloedvaten voeren bloed met zuurstof en voedingsstoffen aan.

Veel beginnende zwangerschappen gaan mis bij de innesteling, omdat op dat moment twee verschillende organismen zich innig met elkaar moeten verbinden. Deze kortdurende zwangerschappen worden dan ook vaak niet door de vrouw opgemerkt.

Na een maand ontstaat een duidelijk zichtbare navelstreng, waarmee het embryo verbonden blijft met de wand van de baarmoeder. Deze navelstreng bevat nog geen bloedvaten, want het embryo heeft op dat moment nog geen volledig bloedvatenstelsel. Op de plaats waar de navelstreng met de baarmoeder is verbonden, ontwikkelt zich in twee maanden tijd de placenta. De placenta bestaat voor een deel uit weefsel van de moeder en voor een deel uit weefsel van het embryo. Deze weefsels zijn zodanig met elkaar vergroeid dat er veel stoffen kunnen worden uitgewisseld. Er gaan vooral zuurstof en voedingsstoffen uit het bloed van de moeder naar het bloed van het embryo. Koolstofdioxide en afvalstoffen worden in tegengestelde richting getransporteerd. Het bloed van het embryo verlaat de bloedvaten niet en kan dus niet mengen met het bloed van de moeder. Beiden houden hun eigen bloed en staan alleen bepaalde stoffen aan elkaar af.

 

Onder het kopje menstruatiecyclus heb je geleerd dat bij een vrouw die niet zwanger is het verdikte baarmoederslijmvlies ongeveer twee weken na de eisprong wordt afgestoten. Dat mag nu natuurlijk niet gebeuren. Om de zwangerschap in stand te houden, moet het baarmoederslijmvlies met het ingenestelde embryo behouden blijven. De vlokken aan de buitenkant van het blaasje, waarin het embryo zich ontwikkelt, vormen een speciaal zwangerschapshormoon dat de afbraak van het baarmoederslijmvlies tegengaat. Het embryo kan zich nu verder ontwikkelen.

In Psalm 139 wordt deze ontwikkeling zo diep en mooi omschreven waar Gods schepping zo duidelijk in naar voren komt.

Ps 139: 14- 16:

14 Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken; ook weet het mijn ziel zeer wel.

15 Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben in de nederste delen der aarde.

16 Uw ogen hebben mijn ongeformeerden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.

Ongeveer 8 weken na de bevruchting zijn alle organen van het embryo aangelegd. We spreken nu niet meer van een embryo, maar van een foetus.

Door middel van echoscopisch onderzoek (de 'echo') krijg je een goede indruk van de groei en de ontwikkeling van het embryo en de foetus. Een echoscoop werkt met geluidsgolven die zo hoog zijn dat wij ze niet kunnen horen. Ze zijn uiteraard niet schadelijk voor de moeder en het ongeboren kind. De teruggekaatste geluidsgolven leveren een duidelijk beeld op van het embryo of de foetus. Er zijn veel details te zien: zo kun je zelfs al na 4 maanden zwangerschap zien of het een jongen of een meisje is. Naast de echo wordt ook de hartslag van de foetus gecontroleerd.

Al in een vroeg stadium van de zwangerschap is het kloppen van het hartje van de foetus te horen. In het begin is het hartje niet meer dan een spiertje met een holte erin. Na een aantal weken heeft het hartje zich ontwikkeld tot een echt hart met vier afdelingen (twee kamers en twee boezems).

De foetus krijgt zuurstof vanuit de placenta en niet vanuit de longen. Hierdoor wijkt de bloedsomloop van een foetus af van de bloedsomloop van een baby na de geboorte. Het bloed uit de placenta stroomt via de navelstrengader naar de foetus en bereikt via de lever en de onderste holle ader de rechterboezem. Daar wordt het zuurstofrijke bloed uit de placenta gemengd met het zuurstofarme bloed van de foetus.

Er zijn nog twee opmerkelijke verschillen tussen de bloedsomloop van een foetus en de bloedsomloop van een baby na de geboorte. Het bloed van de foetus kan namelijk op twee manieren in de aorta terechtkomen. Allereerst gaat het bloed zoals gebruikelijk vanuit de rechterboezem naar de rechterkamer en van daar naar de longslagaders. De longen werken nog niet. Daarom gaat het bloed via een speciale verbinding meteen vanuit de longslagaders naar de aorta. De tweede route is via een gaatje tussen de rechter- en linkerboezem naar de linkerkamer. Vanuit de linkerkamer gaat het bloed vervolgens naar de aorta. Die speciale verbinding en het gaatje komen alleen voor bij een foetus. Na de geboorte trekt de verbinding tussen longslagader en aorta samen en verschrompelt. Ook de opening tussen linker- en rechterboezem gaat dan dicht.

Om het embryo liggen twee vruchtvliezen. Daarbinnen bevindt zich vruchtwater. De foetus drijft dus in het vruchtwater en is daardoor goed beschermd tegen stoten, uitdrogen en sterke wisselingen van temperatuur. In de tweede helft van de zwangerschap neemt de foetus af en toe slokjes vruchtwater. Vervolgens wordt door de nieren, die al werkzaam zijn, urine geproduceerd. De urine bestaat grotendeels uit water, omdat de afvalstoffen vooral via de placenta uit het lichaam van de foetus worden verwijderd.

De foetus kan gemakkelijk bewegen in het vruchtwater. De zwangere vrouw voelt de bewegingen van de foetus steeds duidelijker. In het begin van de zwangerschap heeft de foetus veel bewegingsruimte, maar aan het eind van de zwangerschap is de baarmoeder helemaal gevuld. De foetus heeft dan een bepaalde ligging; meestal met het hoofd naar beneden.

Aan het eind van de zwangerschap ligt de baby dus meestal met het hoofd naar beneden. Dat noem je de hoofdligging. Deze ligging is het gunstigste voor de bevalling. Ook is de baby ingedaald. Indaling wil zeggen dat het hoofdje al ver naar beneden ligt. Soms heeft de baby een andere positie, bijvoorbeeld met de billen naar beneden (stuitligging) of dwars (dwarsligging). De arts of de verloskundige kan dan de foetus proberen te draaien door voorzichtig vanaf de buitenkant te duwen.

De bevalling begint met de ontsluitingsfase. In deze fase wordt de baarmoedermond langzaam maar zeker opgerekt. De vrouw voelt steeds vaker en heftiger weeën. Dit zijn sterke samentrekkingen van de spieren in de baarmoederwand. De weeën ontstaan, doordat de concentraties van bepaalde hormonen in het lichaam van de vrouw veranderen. Dit zijn voor een deel hormonen die ook een rol spelen bij de menstruatiecyclus. Een volgroeide foetus produceert zelf ook een hormoon dat de weeën versterkt. Als de weeën niet op gang komen, terwijl de baby geboren moet worden, kan een infuus met dat hormoon de bevalling in gang zetten.

De eerste weeën worden ontsluitingsweeën genoemd. Door deze weeën drukt het hoofdje van de foetus tegen de baarmoedermond. Langzamerhand wordt de baarmoedermond opgerekt. De ontsluitingsfase duurt bij de geboorte van het eerste kind gemiddeld 15 uur. Tegen het eind van de ontsluitingsfase, maar vaak ook al eerder, breken de vruchtvliezen en vloeit een deel van het vruchtwater weg.

 

Na de ontsluitingsfase volgt de uitdrijvingsfase. Het kind wordt via de baarmoedermond en de vagina naar buiten geduwd. De weeën worden steeds krachtiger en worden versterkt door het actief meepersen van de vrouw. Nadat de baby is geboren, wordt de navelstreng afgebonden en doorgeknipt. De uitdrijvingsfase duurt gemiddeld een half uur. Indien de uitdrijvingsfase te lang duurt, kan dat gevaar opleveren voor moeder en kind. De gynaecoloog kan dan besluiten om een keizersnede toe te passen. Hierbij komt het kind via een snede in de buikwand en de baarmoeder naar buiten.

Nadat de baby geboren is, moet ook de placenta uitgedreven worden. Dat noem je de nageboorte. De placenta laat los van de baarmoederwand en wordt vervolgens door de samentrekkingen van de baarmoeder naar buiten gedreven. De samentrekkingen zorgen er ook voor dat de baarmoeder meteen al een stuk kleiner wordt. Bovendien worden door de samentrekkingen de bloedvaten in de baarmoederwand dichtgeknepen, waardoor veel bloedverlies wordt voorkomen.

Het wonder van conceptie tot geboorte https://www.youtube.com/watch?v=0HrQWCqykD0

Animatie gewone bevalling https://biologiepagina.nl/Videobiologie/bevalling.htm

Animatie keizersnede https://biologiepagina.nl/Videobiologie/keizersnede.htm