De voortplantingscellen bij de vrouw, de eicellen, ontwikkelen zich in de eierstokken. Bij de geboorte zitten er duizenden eicellen in aanleg in de eierstokken van de vrouw. Van die eicellen zullen er een paar honderd tot rijping komen. Een fractie van dit aantal zal ook daadwerkelijk samensmelten met een zaadcel.
Vanaf het begin van de puberteit wordt ongeveer elke vier weken één eicel rijp in de eierstok. Tijdens de rijping groeit er een vochtblaasje om de eicel heen. Dat blaasje heet de follikel. Na ongeveer 14 dagen barst de follikel open. Het vocht en de eicel stromen eruit. Dit is de eisprong (ovulatie). De vrijgekomen eicel wordt naar de eileider vervoerd. Door trilhaarcellen in de wand van de eileider en door de bewegingen van de eileider wordt de eicel verder gestuwd. In de 14 dagen dat de eicel rijp werd, is de weefsellaag aan de binnenkant van de baarmoeder dikker geworden. Deze weefsellaag noem je het baarmoederslijmvlies. Het is dikker en zachter geworden, doordat er extra slijmklieren en bloedvaten in zijn gegroeid.
Als de eicel bevrucht wordt, vindt dat plaats in de eileider. De bevruchte eicel, die al snel uitgroeit tot een klompje cellen, komt via de eileiders in de baarmoeder terecht. Daar vindt de innesteling in het verdikte baarmoederslijmvlies plaats. Wanneer de eicel niet bevrucht is, wordt de extra gevormde laag baarmoederslijmvlies veertien dagen na de ovulatie afgestoten. Deze is nu niet meer nodig. Cellen, slijm en bloed verlaten het lichaam via de vagina. Dat is de menstruatie. De eicel zelf wordt - als ze niet bevrucht wordt - in de eileider afgebroken en door de cellen in de wand van de eileider opgenomen.
Elke vier weken begint het proces opnieuw, zolang de vrouw vruchtbaar is. Daarom spreek je van een maandelijkse cyclus, oftewel een menstruatiecyclus. Vaak is de menstruatiecyclus in het begin van de puberteit wat onregelmatig en wordt deze later regelmatig. Het sperma met daarin miljoenen zaadcellen komt bij een zaadlozing achterin de vagina terecht. De omgeving is daar een beetje zuur. Door dit zure milieu worden veel zaadcellen minder levenskrachtig. Zaadcellen kunnen twee tot vier dagen overleven in het lichaam van de vrouw. Ze hebben een reis van ongeveer 15 cm voor de boeg en doen daar 45 minuten tot 12 uur over. De actieve zaadcellen beginnen de lange zwemtocht. Met behulp van hun zweepstaart komen ze goed vooruit en ze hebben een voorraad van energierijke suikers bij zich. De beste zwemmers komen als eerste via de baarmoedermond in de baarmoeder terecht. Veel zaadcellen worden opgeruimd door cellen van het afweersysteem in het baarmoederslijmvlies van de vrouw. De helft van een groot aantal zaadcellen zwemt de eileider in waar zich geen eicel bevindt. De andere helft heeft wel de kans de eicel te ontmoeten. Onderweg moeten de zaadcellen allerlei hindernissen overwinnen. Het is dus duidelijk een afvalrace.
Ergens in de eileider vindt de ontmoeting met de eicel plaats. De eicel moet binnen 24 uur na de ovulatie bevrucht worden.