De omtrek is de afstand om een voorwerp heen.
Kijk eens naar het figuur hieronder.
Dit figuur is een vierkant met zijden van 5 cm.
Als je de omtrek wilt berekenen, doe je bij alle rechthoekige figuren hetzelfde namelijk alle zijden bij elkaar optrekken.
Doe je dit bij dit figuur krijg je 5 + 5 + 5 + 5 = 20 cm.
Bij een cirkelvormig figuur werkt het anders.
Je hebt hier te maken met het teken π (pi). Het π-teken is een getal met oneindige cijfers achter de komma.
We ronden dit getal altijd af op 3,14. Dit getal geeft de verhouding weer tussen de omtrek en de diameter in een cirkel.
De diameter wordt gegeven, tenzij de straal wordt gegeven. De straal is een rechte lijn tot het midden en altijd de helft van de diameter.
Hieronder zie je een cirkel.
Om de omtrek te bereken, heb je dus de diameter en het π-teken nodig.
Vermenigvuldig de diameter met het π-teken en je krijgt de omtrek van de cirkel.
Is de straal in plaats van de diameter gegeven, dan vermenigvuldig je het π-teken met 2 x de straal.