Je kent kenmerken van één- en tweezaadlobbigen en voorbeelden van beide noemen;
Je kent de bouw van de organen van een plant (bloem, blad, stengel, wortel, vrucht) en de juiste onderdelen bij de juiste groep plaatsen;
Je kunt de volgende weefsels in de plantorganen her kennen: cortex, ploem, xylem, epidermis, ground tissue, een vaatbundel, pith en het endodermis.
Je kent de namen van de onderdelen van de microscoop.