Maarten Luther was oorspronkelijk actief als augustijner monnik en hoogleraar in de moraaltheologie aan de universiteit van Wittenberg. Met lede ogen zag hij de misstanden aan binnen de Katholieke Kerk. De kerk was in zijn ogen een obstakel geworden tussen mens en God. In 1517 beschreef hij in 95 stellingen wat er volgens hem moest veranderen aan de manier waarop de christelijke kerk bestuurd werd. Het verhaal ging dat hij deze stellingen vastspijkerde aan de kerkdeur van de Slotkerk in Wittenberg. Daarin uitte hij stevige kritiek op de praktijken binnen de kerken en in het bijzonder op de handel in aflaten. Hij wees de Kerk als bemiddelaar tussen mens en God af. Alleen de genade van God kon de gelovige vergeving schenken, daar had de Kerk niets over te zeggen volgens Luther.
Keizer Karel V riep in 1521 de een Rijksdag in Worms bijeen. In deze vergadering deed Karel V Luther in de ban en verklaarde hem vogelvrij. Karel V vond de eenheid van de christelijke kerk belangrijker dan de afwijkende mening van een Duitse monnik.
Luther kreeg echter bescherming van de keurvorst van Saksen. Zo kon Luther in betrekkelijke rust de Latijnse tekst van de Bijbel naar het Duits vertalen. Bijbelstudie was voor hervormers als Luther en Calvijn een belangrijk middel om God te leren kennen. Bijbelvertalingen waren dus een belangrijk middel om de teksten van de Bijbel toegankelijk te maken voor gewone burgers.
Afbeelding links: Maarten Luther, geschilderd in 1529.
Rechtsboven: 95 stellingen van Luther.
Rechtsonder: Slotkerk de wittenberg waar Luther zijn 95 stellingen opstelde.