We maken onderscheid tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin heeft slechts één persoonsvorm; een samengestelde zin heeft meerdere persoonsvormen. Zo'n zin bestaat dus eigenlijk uit verschillende losse zinnen die een geheel vormen. Om te bepalen of een zin enkelvoudig of samengesteld is, zoek je dus ook eerst de persoonsvorm(en) in de zin.
Vb. Ik mag een snoepje.
Mijn tante zegt dat ik een snoepje mag.
In samengestelde zinnen combineren we hoofdzinnen en bijzinnen. Elke samengestelde zin heeft in elk geval één hoofdzin. Daarnaast kunnen er één of meerder hoofd- of bijzinnen toegevoegd zijn. Je kunt aan de volgende twee kenmerken zien of het om een hoofdzin gaat.
Als de persoonsvorm later in de zin staat of als je tussen de persoonsvorm en het onderwerp wel iets kan toevoegen, heb je te maken met een bijzin.
Vb. Anna gaat iedere dag hardlopen. (hoofdzin)
Anna vertelde me dat ze iedere dag gaat hardlopen. (hoofdzin + bijzin)
Anna gaat iedere dag hardlopen, maar Sanne leest liever. (hoofdzin + hoofdzin)
Het aantal bijzinnen dat in een samengestelde zin geplaatst kan worden, is in theorie oneindig. Dit noemen we recursie.
Vb. Kim zei dat Benjamin dacht dat Nathan had gezegd dat David had verteld dat Lieke niet komt.
We maken onderscheid tussen nevengeschikte en ondergeschikte zinnen. Als een zin nevengeschikt is, betekent dat dat de zinnen gelijkwaardig zijn aan elkaar. We hebben dan dus te maken met twee of meer hoofdzinnen. Een ondergeschikte zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin.
Vb. Gert is mijn vriend, want hij heeft me door dik en dun gesteund. (HZ - HZ = nevengeschikt)
Gert is mijn vriend omdat hij me door dik en dun gesteund heeft. (HZ - BZ = ondergeschikt)
Omdat Gert mij door dik en dun gesteund heeft, is hij mijn vriend. (BZ - HZ = ondergeschikt)
Gert, die mij door dik en dun gesteund heeft, is mijn vriend. (BZ binnen HZ = ondergeschikt)
Opdracht 2: