Werkwoorden in samengestelde zinnen

In klas 1 heb je al geleerd hoe je de werkwoorden benoemt. Als je niet meer precies weet hoe je erachter komt of een werkwoord een zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord of hulpwerkwoord is, ga je naar de pagina ZWW, KWW of HWW? Daar lees je de theorie en maak je de opdracht.

Het benoemen van de werkwoorden in samengestelde zinnen gaat niet anders dan in enkelvoudige zinnen. Je moet alleen een tussenstap toevoegen. In plaats van gelijk te beginnen met het benoemen van de werkwoorden, splits je de samengestelde zin eerst op in enkelvoudige zinnen. Vervolgens ga je verder met de regels.

Vb. De buurvrouw vroeg mij of ik haar hond wilde uitlaten, omdat ze ziek was geworden.

Zin 1: De buurvrouw vroeg mij
Zin 2: of ik haar hond wilde uitlaten
Zin 3: omdat ze ziek was geworden

Zin 1: vroeg = zww
Zin 2: wilde = hww; uitlaten = zww
Zin 3: was = hww; geworden = kww

 

Oefening 1: pv en verbindingswoorden in samengestelde zinnen
Oefening 2: pv in samengestelde zinnen