Oefening 2

Werk in drietallen.

A: brengt een casus in van een gesprek waar hij/ zij zelf deel aan nam en dat hij/ zij lastig vond.

B: coacht A

C: observeert de interactie tussen A en B en schrijft zijn bevindingen op.

  1. Persoon A  vertelt de casus.
  2. Persoon A stelt vast op welk logisch niveau hij/ zij stond in het gesprek en gaat bij deze kaart staan en maakt een analyse op welk niveau de ander zich bevond. Op deze kaart leg hij/ zij een voorwerp.
  3. Persoon B probeert door oprecht te luisteren, samen te vatten en door te vragen de situatie te verhelderen om vervolgens persoon A te laten bewegen langs de verschillende logische denkniveaus.
  4. Na 20 minuten: Welke inzichten heeft persoon A gekregen? Welke rol had persoon B hierbij? Wat heeft de observator waargenomen?