De negen kamers - Peter Paul Rauwerda

Boekverslag de negen kamers

Samenvatting

De zeventienjarige Jonas is erg klein van stuk en heeft geen baardgroei. Sinds kort heeft hij ook vreselijke last van hoofdpijn. Op een ochtend, wanneer zijn ouders net op reis zijn, ligt er ineens een groot boek in de woonkamer. Op de eerste bladzijde staat een versje:

Eén kamer is alleen maar schijn
Eén kamer geeft plezier en pijn
Eén kamer eet en laat je eten
Eén kamer speelt met je geweten
Eén kamer valt niet te ontvluchten
Eén kamer zweeft op wolkenluchten
Eén kamer laat de warmte stromen
Eén kamer geeft je toekomstdromen
Eén kamer is nog onbekend
Die zal bepalen wie je bent
’ (p. 15).

Het boek gaat over een huis dat spontaan verschijnt en verdwijnt. Alleen ‘wie oog heeft voor het onmogelijke’ (p. 11) kan het zien en ‘wie echt slim en moedig is’ (p. 129) kan het binnengaan. Kort daarna ziet Jonas het huis staan in zijn eigen straat. Voor een van de ramen staat een beeldschoon meisje. Jonas probeert tevergeefs om het huis binnen te komen. Die nacht droomt hij dat hij het meisje spreekt terwijl zij beiden in het ziekenhuis liggen.

In het bos achter het huis ontdekt Jonas een ouderwetse kermis, gebouwd van levensgrote exemplaren van zijn eigen speelgoed. Dankzij een magisch schaalmodel van het huis lukt het Jonas om het echte huis binnen te glippen. De eerste kamer is een exacte replica van zijn eigen woonkamer. Twee acteurs zijn een toneelstuk aan het instuderen waarin ze Jonas’ ouders spelen. Door hun geacteerde gesprekken begrijpt Jonas dat zijn hoofdpijn en korte lichaamsbouw symptomen zijn van een ernstige ziekte. Kwaad en overstuur rent hij weg.

De tweede kamer is een bibliotheek met levende boeken. Jonas raakt verdwaald, maar iemand geeft hem steeds aanwijzingen en helpt hem te ontsnappen aan de maniakale tweeling Edo en Ode, die boeken leugens vinden en Jonas willen opereren ‘om de hersenen te zuiveren’ (p. 79). Zijn helper blijkt Anna te zijn, het meisje dat hij eerder zag. In de derde kamer, de eetzaal, krijgen Anna en Jonas een bedwelmend feestmaal voorgezet. Jonas valt flauw en wordt wakker achter in een auto. Hij moet in de decadente Stad van Goud in de arena gaan vechten. Zijn medegevangene, Wieland, geeft hem een fluitje waarmee hij in de arena de wilde dieren kan kalmeren. Samen ontvluchten ze via het riool. In die sombere catacomben woont een groep mensen die Wieland ooit als kinderen uit de stad hielp ontsnappen. Hun onderaardse theater blijkt de vierde kamer van het huis te zijn, de kelder. Jonas klimt omhoog via een grote stapel door Edo en Ode afgedankte boeken en verlaat het huis.

Thuis neemt Jonas een bad, maar het water voert hem mee naar de vijfde kamer van het huis, de badkamer, waar Anna hem opwacht. De ruimte wordt opnieuw met water gevuld en Anna verdrinkt bijna, maar Jonas reanimeert haar. In de twee tegenover elkaar hangende spiegels beginnen de lange rijen spiegelbeelden van Jonas en Anna te dansen als liefdesparen van verschillende leeftijden, alsof ze hun eigen toekomst weerspiegeld zien. In de zwoele zesde kamer, Anna's slaapkamer, vallen de twee samen in slaap. Het hemelbed verandert in een luchtballon en stijgt op. Anna wijst Jonas op steden ver onder hen, ze vertellen elkaar gedichten en verhalen en kussen elkaar.

Jonas wordt wakker in het ziekenhuis met zijn ouders en zusje aan zijn bed. Hij heeft een zware operatie gehad. In het bed naast hem ligt een ziek ogende Anna te slapen. Die nacht is haar bed leeg. Jonas ontsnapt uit het ziekenhuis. In zijn broekzak vindt hij een sleutel in de vorm van het huis, waarmee hij vanuit zijn eigen woonkamer de zevende kamer van het huis, de stookkamer, binnenkomt. Daar is Anna's vader, een glasblazer. Hij blaast telkens glazen bollen waarin al Jonas’ mogelijke toekomsten te zien zijn. Bollen met gebeurtenissen die door zijn huidige keuzes nooit meer zullen plaatsvinden, spatten vanzelf uiteen. Met behulp van de informatie in de bollen kan Jonas de achtste kamer, de torenkamer, bereiken, waar Anna huisarrest heeft.

Onderweg verandert Jonas in een volwassen man. Ook Anna blijkt tien jaar ouder. Volgens haar zullen ze nu nog ‘lang en gelukkig’ (p. 183) leven en moeten ze door de deur naar de negende kamer gaan, die alleen twee geliefden samen kunnen openmaken. Jonas vraagt haar of ze ziek zijn en eigenlijk nooit volwassen zullen worden, maar Anna wil niet antwoorden. Dan ziet Jonas dat ze haar hand heeft verwond. Hij beseft dat ze doelgericht glazen bollen kapot heeft gemaakt, om zijn pad door het huis te voeren naar dit moment. Ze zit gevangen in het huis en haar enige ontsnappingskans is om met iemand anders de negende kamer binnen te gaan. Jonas voelt zich bedrogen, maar besluit toch om bij haar te blijven. ‘Verhalen wil hij, ook als ze niet waar zijn. Ik ben niet ziek. En Anna houdt van mij, besluit hij’ (p. 192). Hij neemt haar mee terug naar beneden. Het hele huis stort in en ze vluchten net op tijd naar buiten. Het huis verdwijnt, ook uit hun gedachten. Over de negende kamer, de ‘schuilkamer’, zegt het mysterieuze boek: ‘ Ren weg, zo hard als je kunt’ (p. 199).

 

Onderwerpen

In De negen kamers spelen verbeeldingskracht en de spanning tussen schijn en werkelijkheid een centrale rol. Door de abrupte sprongen tussen Jonas’ ervaringen in het huis en zijn verblijf in het ziekenhuis wordt de vraag opgeroepen of Jonas zich het huis alleen inbeeldt tijdens zijn operatie. ‘Misschien knelde er iets in zijn hoofd, waardoor hij alles anders beleefde. Of hij heeft pijnstillers gekregen, waardoor hij de raarste dromen kreeg’ (p. 161). Met name de scène waarin twee acteurs Jonas’ ouders naspelen benadrukt de dubbelzinnige relatie tussen het huis en Jonas’ normale leven. Ook zijn er andere parallellen tussen Jonas’ belevenissen in het huis en wat er intussen in het ziekenhuis lijkt te gebeuren, zoals de operatie die Edo en Ode op hem proberen te doen en het verdovende effect dat de maaltijd in de eetzaal op hem heeft. Toch blijft onduidelijk hoe de twee belevingswerelden precies met elkaar verbonden zijn.

Verder heeft Jonas zelf een grote fantasie en is hij dol op lezen, wat hem meermalen van pas komt. Het slim manoeuvreren tussen boeken met uitgesproken persoonlijkheden biedt hem een uitweg uit de bibliotheek, en wanneer Wieland zegt ‘Gebruik de verbeelding’ (p. 120), snapt Jonas dat hij boeken moet opstapelen. Wanneer hij Anna's verraad beseft, voelt het alsof het huis hem alles heeft afgenomen, waaronder ‘zijn liefde voor boeken, het vertrouwen op kennis en fantasie’ (p. 191). Zijn tegenstanders, de boekenhaters Edo en Ode, vertegenwoordigen juist het tegendeel van dat vertrouwen.

Het tweede centrale thema in het boek is Jonas’ naamloze, mogelijk dodelijke ziekte. Uit het geacteerde gesprek tussen zijn ouders blijkt dat zijn opa en nichtje er al aan zijn overleden. Jonas’ buurman vertelt hem over twee personen die het huis hebben gezien en kort daarna zijn omgekomen, wat suggereert dat het huis verschijnt aan diegenen die binnenkort zullen sterven. Op het laatst vraagt Jonas: ‘Zijn wij ziek, Anna? (...) Is dat de betekenis van dit huis? Dat we nooit volwassen worden?’ (p. 190) Het huis confronteert hem op verschillende manieren met een toekomst die hij misschien nooit zal meemaken: door de dansende oudere versies van hem en Anna, door de glazen bollen en doordat hij en Anna zelf tijdelijk ouder worden. Wanneer ze samen het huis ontvluchten, komen ze terug in Jonas’ eigen straat. Daardoor blijft de mogelijkheid open dat Jonas naar zijn oude leven kan terugkeren.

 

Titel en motto’s

De titel De negen kamers verwijst naar de negen kamers van het huis waarin het grootste deel van het verhaal zich afspeelt. Jonas komt door zijn eigen nieuwsgierigheid en later onder invloed van Anna in iedere kamer terecht, behalve de negende. Anna onthult uiteindelijk dat al velen hem zijn voorgegaan: ‘Elke keer als we verhuisd waren, als mijn vader een nieuw huis had gebouwd, was er iemand die alle kamers door moest. (...) Niemand is ooit zo ver gekomen als jij’ (p. 188-189).

 

Opbouw

De negen kamers bestaat uit twee delen, ‘Het fundament’ en ‘Het huis’, die samen veertien hoofdstukken beslaan. De hoofdstukken in ‘Het huis’ heten allemaal naar één van de kamers. Ook bevatten ze allemaal een passage met een eigen titel, bijvoorbeeld ‘Scène uit een huwelijk’ of ‘Het verhaal van het vuur’. Op de eerste bladzijde van het boek staat het versje over de negen kamers.

Het verhaal wordt in de derde persoon in de tegenwoordige tijd verteld. Het heeft een personaal perspectief: de lezer beleeft alleen Jonas’ gedachten en ervaringen mee. Wanneer Jonas na de vierde kamer even weer thuis is, zijn er bijna vier dagen voorbij gegaan, dus in totaal duurt zijn avontuur waarschijnlijk ongeveer een week. Het verhaal speelt zich af in Jonas’ huis, op zijn school, in het ziekenhuis, in de Kastanjelaan waar hij woont en waar het huis verschijnt, in de tuin en het bos rondom het huis, en ten slotte in acht van de negen kamers van het huis. Sommige kamers omvatten ook de wereld ver daarbuiten: vanuit de eetzaal komt Jonas in de arena, het rioolstelsel en het onderaards theater in de Stad van Goud en met Anna's luchtballon zweeft hij in de lucht boven die stad en vele andere.

De spanning wordt opgebouwd rond de verschillende vragen die het huis oproept. Is het echt of maar een droom? Hoe kan Jonas ontkomen aan de grip die het huis en Anna op hem hebben? Tegelijkertijd vormen Jonas’ ziekte en de dreiging van de dood het kader waarbinnen de lezer alle ontwikkelingen in het huis blijft beleven.

 

personages

Jonas’ enige grote passie is lezen. Hij was altijd erg verlegen, maar het huis en de aanblik van Anna bij het raam maken de avonturier in hem wakker. ‘Om mij heen trekt de wereld voorbij (...), maar zelf doe ik niet mee. Ik lees liever boeken. Hij glimlacht weemoedig, want iets zegt hem dat die tijd nu voorbij is’ (p. 29). Toch blijft hem in het huis het gevoel bekruipen dat hij zich willoos laat meeslepen. De reden daarvoor blijkt te zijn dat Anna telkens de nog open liggende toekomst heeft teruggebracht tot één optie. Haar huisarrest ontneemt haar uiteindelijk die invloed, dus in de torenkamer beseft Jonas dat hij weer vrij is. Hij neemt opnieuw zijn lot in eigen handen en gaat met Anna terug de trap af.
Jonas heeft een enorm levendige verbeelding. Zijn gedachten dwalen voortdurend af naar bonte fantasiescenario’s. Bij de biologieles stelt hij zich bijvoorbeeld voor dat de kikkers die ze moeten ontleden zelf in witte jassen rond een operatietafel staan waarop zijn docent ligt vastgebonden. Zijn rijke fantasie biedt ruimte aan de mogelijkheid dat hij het huis minstens gedeeltelijk zelf heeft verzonnen.
Door zijn beproevingen in het huis gaat Jonas anders nadenken over zijn familie. Hij heeft niemand over zijn hoofdpijn verteld en zijn ouders praten ook niet met hem over hun gevoelens. Naarmate Jonas’ angst en onzekerheid toenemen, begint hij sterker te verlangen naar zijn veilige thuissituatie. ‘Het kan weer worden zoals vroeger, toen hij altijd vrolijk was en iedereen hielp. Dan blijven zijn ouders misschien vaker thuis en is er nooit meer ruzie. (...) Hij zal zijn zusje flink verwennen en zijn ouders vertellen van die hoofdpijn’ (p. 124-125).

Anna is mooi, speels, dapper en berekenend. Ze beïnvloedt en verleidt Jonas voor een doel dat ze voor hem verzwijgt. In haar oudere spiegelbeelden in de badkamer ziet Jonas ook ‘haar eenzaamheid en verdriet’ (p. 136-137). Ze leeft al haar hele leven met haar vader in het huis. ‘Mijn vader is zo handig. Misschien heeft hij mij zelf op een druilerige zondagmiddag in elkaar geknutseld’ (p. 86). Eerst ging Anna steeds naar een andere school, maar inmiddels mag ze niet meer naar buiten. ‘Mijn vader is geen makkelijke man. (…) Alles moet altijd gaan zoals hij dat wil. Maar hij is gek op mij en hij helpt me en beschermt me’ (p. 144).
Anna probeert de bezoekers van het huis door alle kamers naar de negende kamer te loodsen. Ze wil daar koste wat het kost naartoe, omdat ze daar zal leren wie ze is. ‘Ik heb mijn moeder niet gekend. Mijn vader negeert me. Ik heb geen familie, geen vrienden, ik kom het huis niet uit. Als ik in de spiegel kijk, zie ik een volslagen onbekende. (...) Heb je enig idee hoe afschuwelijk het is om hier te leven, jaar in jaar uit (...), zonder te weten waar het allemaal toe dient?’ (p. 187-189).

 

Taal en stijl

De negen kamers is geschreven in een beeldende stijl met bloemrijke metaforen. Jonas’ hoofdpijn wordt bijvoorbeeld omschreven als ‘een sluipwesp die zich in zijn hoofd genesteld heeft en voortdurend onverwachte steken toebrengt’ (p. 12). De toverachtige omgevingen waar Jonas doorheen dwaalt, hebben veel beweeglijke elementen en soms hoort Jonas muziek. Daardoor werkt het geheel op de lezer in als een film met special effects. Voorbeelden zijn het mechanisch uitklapbare plafond op de eerste verdieping, de wenteltrap die in een zweefmolen verandert, en de versieringen in de hal: ‘Statig zwemt de vis voorbij en verdwijnt vervolgens in de diepte. Geen mozaïeksteentje is verschoven; ze veranderden alleen van kleur, net als de pixels op een computerscherm. (...) Af en toe maakt een vogel zich los van zijn ondergrond, fladdert van het tapijt weg, zoekt een plekje op een andere geweven tak en versmelt dan weer met het wandkleed’ (p. 46-47).

De negen kamers maakt veel gebruik van intertekstualiteit, dat wil zeggen verwijzingen naar andere boeken en verhalen. Dit gebeurt expliciet door het noemen van titels, bijvoorbeeld ‘ De avonden, Het proces, Max Havelaar’ (p. 76); door directe citaten, bijvoorbeeld ‘denkend aan Holland zie ik brede rivieren’ (p. 27) uit ‘Herinnering aan Holland’ van Hendrik Marsman (ook geparodieerd op p. 126); en door het opnemen van een bestaand verhaal in het hoofdverhaal, namelijk de opvoering van De kersentuin van Tsjechov in het riooltheater. Daarnaast bevatten zowel de stijl als de inhoud van het boek talloze impliciete verwijzingen. De woordgrapjes van Edo en Ode komen bijvoorbeeld overeen met die in Hugo Brandt Corstius’ Opperlandse Taal- en Letterkunde; Wieland, die met zijn fluit ‘ratten’ (p. 96) bedwingt en kinderen redt, lijkt sterk op de Rattenvanger van Hamelen uit het gelijknamige sprookje. Ook Anna en haar vader, die haar in een torenkamer opsluit, maar wel hoopt haar ooit ‘een koninkrijk te kunnen bieden’ (p. 167), doen denken aan sprookjesfiguren zoals Raponsje.

Verder bevat het boek meerdere originele gedichten en losstaande verhalen, die de andere personages aan Jonas vertellen, zoals het levensverhaal van de dwerg op de kermis, de voorgeschiedenis van de Stad van Goud en het verhaal van Mira en de vier windgoden.

http://uittrekselbank.nbdbiblion.nl/uittrekselbank/abonnee/detail?tek_id=569218

 

Informatie over de schrijver

Rauwerda was als kind al veel bezig met tekenen. Na zijn studie werkte hij enkele jaren bij Oberon Medialab waar hij animaties maakte voor website's en computerspelletjes. Hiernaast ging hij zich richten op het illustreren van kinderboeken. Zo maakte hij de tekeningen voor het boek Het boek van alle dingen en Florian Knol van Guus Kuijer. In 2016 verscheen zijn roman De negen kamers waar hij in 2017 de Dioraphte Literatour Prijs voor kreeg.

Rauwerda is getrouwd en heeft 3 kinderen. Hij woont met zijn gezin in Heiloo.

 

Naar: https://nl.wikipedia.org/wiki/Peter-Paul_Rauwerda

 

Mening over het boek:

Ik vond het meeste een beetje verwarrend. Het was een goed boek, begrijp me niet verkeerd. Ik vroeg me constant af of jonas in een coma lag, of iets anders medisch in een ziekenhuis, omdat er constant fragmenten vanuit “een andere wereld” door kwamen, waarbij jonas in het ziekenhuis lag, met zijn ouders om hem heen.  Ik vind het jammer dat het op het einde nog steeds niet duidelijk word wat er nou precies aan de hand was, welk gedeelte werkelijkheid was en welke maar schijn.

Ook zat ik het hele boek lang uit te peuteren wat de 9 kamers nou precies betekenden. Ik had verwacht dat er bij elke kamer een achterliggende gedachte zou zijn, net als bij de zeven zonden, ga te ver in schoonheid en je word ijdel, ga teveel op in geld en je word hebberig. Dit patroon was duidelijk niet aanwezig. Soms was het ook verwarrend dat het leek alsof ze niet meer in het huis waren, maar dan was dat wel weer zo. Ofzo. Ik weet het niet.

Nu dat ik het boek uit heb denk ik dat elke kamer een levensdoel moet voorstellen. Of dit nou de kamer zelf was, of verhalen die verteld werden door mensen in de kamer. De eetkamer was het streven naar geld, de bibliotheek streven naar kennis, en of je gelovig bent of iemand die op feiten vertrouwd. De vijfde kamer of je constant streeft naar geluk, en of je dit teveel moet doen of juist niet. Ik kan maar niet achter komen wat de eerste kamer te betekenen heeft, of deze überhaupt wel betekenis heeft.  Dat ik denk komt vooral door de op een na laatste en de laatste kamer, waarbij de nadruk vooral op de toekomst komt te liggen, en hoe deze er uit komt te zien door de keuzes die je maakt.

Samengevat: goed beschreven, maar voor mij niet voor herhaling vatbaar. Ik vond het ziekenhuisdoorschemer -ding  hier en daar redelijk creepy, vooral omdat er zo veel onbeantwoorde vragen rondspoken. Daarnaast heb ik het gevoel dat als je het een keer leest, het verhaal al heel erg in je hoofd zit. Als he het een keer hebt gelezen, heb je het wel gezien.