Arend - Stefan Brijs

Boekverslag arend

 

Samenvatting

 

Uitkomen (p. 7-101)

De veelzeggende beginzin luidt: 'Arend had nooit geboren mogen worden'. Anna is een alleenstaande 31-jarige moeder, die verlangt naar een baby. Omdat ze als vijftienjarige door haar vader is verkracht, haat ze mannen en wil ze alleen op kunstmatige wijze zwanger worden. De gynaecoloog verleent medewerking en al na de eerste inseminatie is het raak.

Dan gaat het mis. De vrucht in haar buik (Arend) doet verwoede pogingen om niet geboren te worden. Hij neemt zich voor zo hard mogelijk te groeien, zodat hij nooit op natuurlijke wijze ter wereld zal kunnen komen. Anna, eens een slanke vrouw, groeit uit tot een kolos. Na een halfjaar is de jongen al fysiek klaar om ter wereld te komen, maar hij groeit dapper door. Voor Anna wordt de zwangerschap één grote beproeving. Arend probeert tot het laatste moment de bevalling te voorkomen: hij legt de navelstreng in een lus om zijn nek en spant deze flink aan. Als hij in het ziekenhuis met een keizersnee ter wereld wordt gebracht, is hij een dikke lobbes van ruim zes kilo en 71 centimeter, 'een record in het ziekenhuis' (p. 20). Hij weigert adem te halen. Pas als de chirurg hem een harde klap op de billen geeft, geeft hij een kreet, zo hard 'dat het leek of Arend op dat ogenblik niet op de wereld kwam, maar de wereld op hem' (p. 13).

Anna is hevig teleurgesteld. Ze was ervan uitgegaan dat ze een dochter zou krijgen en had haar al een naam gegeven: Hanne. Bovendien krijgt ze een 'monster' te zien, moddervet en aan een stuk door huilend. Nadat ze bij een naast haar liggende buurvrouw op de televisie een documentaire over arenden heeft gezien, besluit ze de jongen Arend te noemen.

Arend doet niets anders dan schreeuwen en krijsen. Iedere toenaderingspoging van de moeder wijst hij af. Na vier maanden is Anna ten einde raad. Op een dag pakt ze 'het hellekind' op en steekt het door het geopende raam. Arend vertoont een merkwaardige reactie: hij staakt zijn geschreeuw en maakt vliegbewegingen. Haar moederinstinct weerhoudt Anna om de baby los te laten.

Na dit voorval huilt Arend twee maanden niet meer. Hij blijft uitzonderlijk groeien. Omdat zijn lengte verhoudingsgewijs sterk achterblijft, begint hij steeds meer te lijken op 'een te vol gestopte lappenpop' (p. 29).

Als hij zes maanden is, begint Arend aan een nieuwe huilperiode, die zijn moeder tot wanhoop drijft. Tot haar grote verwondering ziet ze hoe Arend in de badkamer tijdens het verschonen van een luier een erectie heeft. Even later verlaat een krachtige gele straal zijn lichaam, die een spoor over zijn lichaam trekt. Zo doopt hij zichzelf.

Anna voelt steeds meer weerzin om haar zoon aan te raken. Ze laat hem zo lang mogelijk in bed liggen. Arend vindt dat allesbehalve erg. Hij is urenlang bezig met oefeningen om te leren staan, te kruipen en te lopen. Ten slotte kan hij nog voor hij twee is zelf zijn kleren uittrekken en zelf eten.

Als hij zeven maanden is, krijgt hij door een ongelukje in de box een houten lat door zijn bovenbeen en moet geopereerd worden. Anna krijgt te horen dat haar zoon zijn leven lang kreupel zal blijven. Arend ondergaat zijn verblijf in het ziekenhuis als weldadig: hij wordt er vertroeteld en geniet van het bezoek van zijn kamergenote, dat ook aandacht voor hem heeft. Als een verpleger hem optilt en enkele passen door de kamer laat zweven, geniet hij volop.

Omdat Anna haar baantje als caissière in de supermarkt na een paar maanden verlof hervat, sluit ze Arend op in het berghok en (later) in de slaapkamer. Ze slaat hem steeds vaker. Tussen de twee ontwikkelt zich een permanente staat van oorlog. Om hem te sarren snoert zijn moeder zijn luier strak dicht, maakt zijn melk te warm, het badwater te koud en zijn nagels te kort. De pesterijen hebben tot gevolg dat Arend steeds meer uitkijkt naar de dag dat hij de flat kan verlaten.

Als hij één jaar is (zijn verjaardag wordt niet gevierd!), weet hij de deuren open te maken en de gang op te komen. Een buurman van boven ziet hem: Hans, een grote, dikke, kale man, die net als Arend mank loopt. De vriendelijke buurman brengt hem naar buiten. Arend is beduusd van alle indrukken. Als hij achter een kraai aanloopt, komt hij tot grote schrik van Hans bijna onder een vrachtwagen.

Hans probeert Arend op te vrolijken, laat hem in zijn flat een verentooi zien, maar Arend reageert nauwelijks. Pas als Hans hem optilt en boven zich laat zweven, wordt hij opgetogen. Aan de blijdschap van beiden komt een einde door de komst van Anna, die hysterisch begint te schreeuwen, haar zoon meesleept naar de flat beneden en afranselt.

 

Uitgroeien (p. 103-181)

Als Arend tweeënhalf is, brengt Anna hem voor het eerst naar de kleuterschool. Hij blijkt dadelijk zowel lichamelijk als geestelijk een buitenbeentje. Hij wordt geplaagd. De spelletjes en bezigheden in de klas interesseren hem niet. Het liefste wil hij met rust gelaten worden en droomt hij weg. Als hij een engel uit de kerstboom haalt, waarnaar hij lange tijd geboeid had gekeken, en de lucht in gooit, omdat het 'kindje moet fliegen' (p. 120), valt deze kapot en wordt Arend gestraft door de juffrouw.

Omdat hij van kleuren, schilderen en kleien niets terechtbrengt, straft de juffrouw hem steeds vaker. Ze laat hem lange tijd in de hoek staan, wat een fysieke kwelling voor hem is, omdat zijn linkerbeen vier centimeter korter is dan zijn rechter.

Op een dag laat de juffrouw hem een tekening van een vogel inkleuren. Als hij in een mum met het krassen klaar is, maakt ze een complimentje en begint een gesprekje over een arend. Tot haar verwondering merkt ze hoe hij opfleurt. Met de tekening gaat hij naar de speelplaats. Enkele meisjes wachten hem weer op en pesten hem met de tekening. Ze laten hem zogenaamd vliegen, waardoor hij hard komt te vallen en begint te bloeden. Geboeid kijkt hij naar het bloed.

Een volgende keer verstopt hij zich onder het bureau van de juffrouw, omdat hij absoluut niet naar buiten wil voor het speelkwartier. Als ze hem eronder uit probeert te trekken, houdt hij zich stevig vast en raakt gewond door een grote houtsplinter. Weer bloedt hij. Als de juf het ziet, zegt ze dat hij tijdens het speelkwartier mag binnenblijven. Als de juffrouw hem toch naar buiten wil laten gaan, gaat Arend naar het toilet. Als ze hem na een poosje ontdekt, ziet ze tot haar verbijstering dat hij met de splinter in beide bovenbenen een grote snee heeft gemaakt. Kalm zegt hij: 'Arend nie buiten, Arend bloeden' (p. 146).

Als de juffrouw Anna op de hoogte stelt van Arends gedrag, scheldt die haar uit en moet Arend het thuis ontgelden. Ze ranselt hem ongenadig af. Daarna hoeft Arend niet meer naar school.

Een paar dagen voor Arends derde verjaardag ontvangt Anna een brief, waarin staat dat haar vader (Herman) op sterven ligt en Arend wil zien. Ze verkeert in tweestrijd. Ten slotte besluit ze te gaan, omdat ze denkt door haar bezoek alsnog wraak voor de verkrachting te kunnen nemen: de aanblik van de monsterachtige Arend zal haar vader zeker schokken.

Tijdens de busreis komt Arend ogen te kort door alle nieuwe indrukken. In een onbewaakt ogenblik ontsnapt hij aan de aandacht van zijn moeder. Ze vindt hem, staande voor een geopend raam, geboeid kijkend naar een kanarie in een kooitje.

Nelly, de vriendin van Anna's vader, doet hen open. Herman ligt in bed en is er slecht aan toe. Arend voelt zich zo opgelaten dat hij in zijn broek poept. Gelukkig mag hij met Nelly het bedompte vertrek waarin zijn grootvader ligt verlaten, zodat deze met zijn dochter kan praten.

Nelly laat hem de volière zien en Arend is geweldig onder de indruk. Omdat het lawaai en geruzie in de kamer ernaast steeds heviger worden, gaat Nelly daarheen en heeft Arend het rijk alleen. Hij weet de kooi te openen, wurmt zich naar binnen en begint vliegbewegingen te maken. Hij wil de parkieten uit de kooi hebben, zodat ze vrij kunnen vliegen. Een gele parkiet, die in het gaas vastzit, 'bevrijdt' hij door deze stevig vast te knijpen en eruit te rukken. Hij gooit het vogeltje hoog op, maar tot zijn verbazing valt het loodrecht naar beneden en wil niet meer vliegen.

Met het dode parkietje in zijn hand geklemd waggelt Arend naar de kamer van zijn grootvader. Die is door de opwinding van het gesprek met zijn dochter gestorven.

 

Uitvliegen (p. 183-270)

Arend is bijna zes, weegt 36 kilo en meet een meter dertig. Drie jaar na de dood van haar vader mag Arend met zijn moeder mee naar het graf. Ze legt daar elk jaar een ruiker neer, zodat ze 'zonder al te veel schuldgevoelens' weer een jaar verder kan (p. 185). Arend is onder de indruk van het kerkhof. Hij vraagt zijn moeder naar de betekenis van dood. Ze antwoordt dat je dan slaapt en niet meer wakker wordt. Kinderen die dood gaan, zegt ze, veranderen in een engel en vliegen naar de hemel. Arend zegt ook dood te willen.

Enkele dagen later maakt hij van nabij kennis met de dood, als zijn moeder een vlieg doodslaat. Arend trekt de vleugeltjes eruit, begint ermee te zwaaien en loopt klapwiekend door de kamer. Zijn moeder stuurt hem uit kwaadheid naar bed. Arend begraaft 's nachts de restanten van de vlieg in de aarde van een bloempot. Hij weet dan ook een nachtvlinder te vangen.

Arend raakt bezeten van vleugels. Hij doet zijn uiterste best insecten te vangen. De vleugels rukt hij uit en verstopt hij in zijn tekendoos.

Arend moet naar de eerste klas van de 'grote' school. Vooral met de leerstof heeft hij het moeilijk. Van schrijven brengt hij niets terecht en tellen kan hij slechts tot vijf. De meester geeft hem een schriftje mee voor extra werk en zijn moeder laat hem thuis voor straf nog uren extra werken. Arend is daardoor zo moe dat hij met een pen in zijn buik steekt en snikkend zegt dat hij dood wil. De punt van de pen dringt echter niet door het vet heen.

Algauw beginnen de kinderen hem weer te pesten. Slechts zijn collectie vleugels biedt hem troost. In zijn verbeelding maakt hij met de vleugels allerlei duikvluchten.

Als hij een keer zijn huissleutel kwijt is, wacht hij voor de deur van de flat en ontmoet Hans, de bovenbuurman, weer. Hans wint al snel het vertrouwen van Arend, als hij ingaat op diens hobby. Hans neemt hem mee naar zijn kamer. Daar maakt hij Arends huiswerk. Arend mag van Hans alle vliegen hebben die hij in de lijm van een vliegenvanger heeft gevangen. Met z'n tweeën peuteren ze de vliegen eruit, waarna Arend de vleugel eruit rukt. Een woedende Anna maakt een abrupt einde aan hun samenzijn.

Als Hans bij een volgend bezoek van Arend hoort dat hij vreselijk gepest wordt op school, belooft hij op de uitkijk te staan als de school uitgaat. Inderdaad weet hij door krachtdadig ingrijpen enkele pesters af te schrikken. Arend is zo ingenomen met Hans dat hij vraagt of hij hem 'papa' mag noemen. Hans vindt het goed.

Als Hans een keer in Anna's flat naar Arends verzameling komt kijken, betrapt Anna hen, jaagt Hans de deur uit en keert de inhoud van de sigarendoos met vleugels uit het raam ('Weg met die smeerlapperij!', p. 255). Hans staat machteloos, Arend is ontroostbaar.

Een week lang laat Hans niets van zich horen. Dan haalt hij Arend op een dag van school op, neemt hem mee naar zijn flat en geeft hem om hem te troosten een cadeau: de lange, veren indianentooi. Aanvankelijk is Arend niet zo enthousiast, hij had op vleugels gehoopt, maar gaandeweg raakt hij in de ban van de zachte veren, waarmee hij heerlijk vliegende bewegingen kan maken. Als hij Hans ermee wil verrassen, ziet hij deze op de grond liggen. Hans is getroffen door een beroerte. Hij zegt Arend dat hij dood gaat en dat ze elkaar later in de hemel zullen zien. Hij sterft.

Langzaam dringt het tot Arend door dat Hans nooit meer bij hem zal blijven. Hij steekt zijn armen in de lucht en laat de door merg en been gaande schreeuw horen die hij ook bij zijn geboorte had geslaakt. Zijn hoofd is nu heel licht. Hij staat op, gaat naar zijn slaapkamer en klimt op de vensterbank. Hij beweegt zijn vleugels tweemaal op en neer en vliegt op. 'Nooit had hij zich zo licht gevoeld' (p. 270).

 

Onderwerpen

Doodsverlangen is het centrale thema in deze roman. De beginzinnen wijzen al duidelijk in die richting: 'Arend had nooit geboren mogen worden. Zelf had hij zijn uiterste best gedaan om het niet zo ver te laten komen.'

Als een zelfstandig opererend embryo dat kan denken als een volwassene neemt Arend beslissingen om zijn geboorte te voorkomen: zo hard mogelijk groeien, kantelen in de baarmoeder en de navelstreng om zijn hals snoeren. Arend wil blijven waar hij zich bevindt, 'zo niet alleen zijn dood nastrevend, maar ook die van zijn moeder, die ten onder zou gaan aan het rottingsproces dat zich na zijn verscheiden in haar buik zou voltrekken' (p. 12). Zover komt het echter niet: met een keizersnede laat de chirurg Arend geboren worden. Maar nog geeft Arend het niet op: hij weigert adem te halen. Door een harde klap op zijn billen moet hij echter wel. Arend laat een door merg en been gaande kreet horen.

Liggend in de baarmoeder had Arend gehoopt dat hij zou uitgroeien tot een vogel. Als hij merkt dat de uitsteeksels aan weerszijden van zijn lichaam niet tot vleugels zullen uitgroeien, maar tot handen, is hij zwaar ontgoocheld: nooit zou hij met krachtige vleugels ver boven het aardse bestaan kunnen vliegen.

Arend is een mens en niet de vogel die hij had willen zijn. Hij kan zich daar niet mee verenigen en grijpt alles aan om het zijn moeder zo lastig mogelijk te maken. Tussen moeder en zoon ontstaat een permanente staat van oorlog.

Ongekend is Arends vreugde als hij de zon ziet: daar moet hij wezen. Jaloers is hij op de insecten en vogels, die hoog boven hem de wereld lijken te ontstijgen. Maar zijn drijfveer om daar naartoe te vliegen, is niet dezelfde als de legendarische Icarus, die uit hoogmoed de reis naar boven ondernam: Arend wil zo snel mogelijk het aardse bestaan verlaten en als een engel naar de hemel vliegen. Naarmate hij opgroeit neemt dat verlangen alleen maar toe. Hij groeit op tot monsterachtige proporties, wordt gehaat, gesard en gestraft door zijn moeder, medeleerlingen en leraren.

Bij Hans, zijn bovenbuurman, vindt hij troost. Deze is het evenbeeld van Arend: dik, kreupel, eenzaam en vroeger ook gepest. Hij begrijpt wat er in Arend omgaat, maar durft niet tegen de tirannieke moeder op te treden. Als Hans sterft, bindt niets Arend nog aan deze wereld en kiest hij, met zijn vleugels, eindelijk voor de verlossende dood.

Voor Arend betekent de dood geenszins een verdrietig einde, integendeel: de dood is een invulling van zijn leven, die hij alleszins de moeite waard vindt om na te streven. De slotzin wijst op deze interpretatie: 'Nooit had hij zich zo licht gevoeld'.

In de roman komen enkele motieven voor:

Vogels, vleugels, veren, engel (leidmotieven).
De naam Arend (zie de paragraaf 'Titel en motto's').
Verzet (huilen).
Pesten (door Anna en medeleerlingen).
Angst (Arend is doodsbang als hij gepest of geslagen wordt).
Droom (Anna en Arend hebben een onheilspellende droom, p. 43-44).
Schuld (Arend voelt zich schuldig aan de dood van het meisje in het ziekenhuis, p. 45-46, en aan de dood van de kanarie, p. 181; Anna voelt zich schuldig als ze Arend heeft opgesloten, p. 61.
Icarus (vleugels, zon en vallen; Arend valt ook diverse keren, als hij pogingen doet om zich op te richten, te kruipen en te lopen).

 

Titel en motto's

Het is veelzeggend dat de hoofdpersoon de naam van een vogel draagt: Arend.

Zijn moeder geeft hem die naam in een opwelling. Ze had de naam voor de dochter op wie ze gehoopt had allang bedacht (Hanne) en geeft haar zoon de naam 'Arend', omdat ze net een documentaire van een arend op de televisie heeft gezien.

Nomen est omen. Al in de baarmoeder wilde Arend een vogel zijn, die 'met krachtige vleugels (...) ver boven het aardse bestaan' zou vliegen (p. 9). Opgesloten in het berghok maakt hij een tekening van deze roofvogel, die door de blauwe lucht scheert (p. 62) en in de klas kleurt hij de contouren van een vogel, die de juffrouw typeert als een 'arend'. Aangemoedigd door pesterige meisjes probeert Arend tijdens het speelkwartier met deze tekening los te komen van de grond, maar hij valt en bezeert zich.

Arend heeft voortdurend het verlangen om een vogel te zijn. Dan kan hij zijn wens in vervulling laten gaan: ontstijgen aan deze aarde en naar de hemel gaan (zie ook de paragraaf 'Thematiek').

 

Opbouw

De roman telt drie delen, met titels die aan fases uit een vogelleven doen denken: Uitkomen, Uitgroeien en Uitvliegen. De delen zijn onderverdeeld in korte, Arabisch genummerde hoofdstukken, respectievelijk 18, 10 en 11.

Arend is cyclisch opgebouwd: de oerkreet die de titelfiguur bij zijn geboorte uit, wordt herhaald in het slot, waarin hij, zes jaar oud, vrijwillig de dood kiest.

De roman wordt vrijwel geheel chronologisch verteld. Alleen in het eerste deel komen enkele flashbacks voor: Anna voordat zij zwanger was (p. 9, 11, 15-18) en de verkrachting van Anna (p. 14).

De vertelde tijd is ongeveer zes jaar: Arend als embryo tot en met Arend als zesjarige kleuter. Tijdverdichtingen zijn er bij het begin van het tweede deel (Arend is dan tweeënhalf jaar) en het derde deel (Arend is dan bijna zes).

Het perspectief verspringt vaak: van Arend naar Anna en omgekeerd. Arend wordt al als embryo voorgesteld als een volwassen denkend persoon. Aanvankelijk heeft de lezer medelijden met Anna. Als de haat, pesterijen en straffen van Anna worden beschreven, zal het mededogen echter omslaan van de moeder naar de baby en kleuter. Het grootste gedeelte van de roman wordt vanuit Arend beschreven.

Plaatsnamen worden in de roman niet genoemd. Ruimten worden vooral als contrasten aangeduid. Arend wil de bedompte flat waar hij met zijn moeder woont zo snel mogelijk ontvluchten, vooral als hij door het raam heeft gekeken en buiten vogels en de zon heeft gezien. Het ziekenhuis is voor Arend belangrijk, omdat hij er andere indrukken opdoet en liefdevol wordt behandeld. 'Nog een dag later kwam zelfs de kille bleekheid van het interieur hem al aangenaam voor en wenste hij niets liever dan in het ziekenhuis te blijven in plaats van terug te keren naar de drukkende atmosfeer van de woonkamer waar hij gewoonlijk zijn dagen sleet' (p. 42).

Omdat Arend maandenlang slechts de muren van de kamer ziet waar zijn moeder hem opsluit, raakt hij overdonderd door wat hij ziet, als zijn moeder hem (noodgedwongen) een enkele keer mee naar buiten neemt. Voor een bezoek aan een huisarts bijvoorbeeld komt hij voor het eerst sinds lange tijd buiten, en 'was er een nieuwe wereld voor hem opengegaan, die hij gretig tot zich had genomen' (p. 82).

In feite is de aardse wereld voor Arend altijd vijandig en koestert hij vanaf het begin de wens om te vliegen naar de hemel. De wereld van Arend wordt symbolisch weergegeven door de volière, waarin gekooide vogels slechts gebrekkig kunnen vliegen. Arend is zo'n gekooide vogel. Alleen door het deurtje te openen (zoals Arend ook doet), kunnen de vogels zich bevrijden en wegvliegen. Arend stapt uit het raam om weg te vliegen en kiest zo voor de dood.

 

 

Personages

De personages zijn geen subtiel geportretteerde karakters, maar zwaar aangezette typen of karikaturen. Hun karaktertrekken worden vaak herhaald.

Van Arend wordt herhaaldelijk gezegd dat hij het leven buiten de baarmoeder uitzonderlijk onaangenaam vindt. Hij protesteert ertegen door keihard te schreeuwen. Daardoor én door zijn monsterlijke proporties (groot, log en vogelachtig) roept hij de haat van zijn moeder Anna over zich af. Arend heeft in zijn korte leventje slechts één plan: ontsnappen aan zijn status als ongewenst kind, anders gezegd: hij wil dood. Hij wil net als een vogel met vleugels ontstijgen aan de aarde en naar de hemel vliegen. Zijn moeder maakt hem duidelijk dat dood en hemel bij elkaar horen. Als ze met hem op het kerkhof wandelt, zegt ze: 'Kindjes die doodgaan veranderen in een engel en vliegen naar de hemel'. Arend kijkt omhoog en ziet in zijn verbeelding een kind de hoogte in fladderen (p. 192).

Anna haat mannen, sinds ze als vijftienjarige door haar vader is misbruikt. Nog voor de conceptie koestert zij buitensporige verwachtingen van haar kind - een dochter, zoals ze stellig weet. Tot haar grote teleurstelling wordt er een zoon geboren. Als Arend er eenmaal is, blijkt Anna volstrekt onvoorbereid op het bewust ongehuwde moederschap. Na een paar maanden hervat ze haar werk als caissière, maar regelt niets voor haar zoontje, die ze opsluit en, thuisgekomen, straft en mishandelt. Haar haat jegens Arend zit diep: 'Misschien kon ze hem de mond snoeren, met een theedoek of een breed stuk plakband, of een appel, zoals in de gangsterfilm die ze onlangs gezien had. Ja, dat leek haar wel wat' (p. 65). Haar haat wordt nog eens aangewakkerd door het feit dat ze tussen Arend en haar vader een steeds grotere gelijkenis ziet: 'Even pafferig, even afstotelijk, even weerzinwekkend. Alsof het zijn verdoemde zaad was dat, na jaren in haar baarmoeder te hebben gesluimerd, haar had bevrucht' (p. 155). Anna gebruikt Arend om alsnog wraak te nemen op haar vader: ze zal haar gedrochtelijke zoon aan hem tonen, zodat diens 'zoete droom van een lieflijk kleinkind zou veranderen in een bittere herinnering die hem tot in het graf zou vergezellen' (p. 156). Haar plannetje loopt niet zoals ze gedacht had: haar vader sterft niet door de schrik van het zien van Arend, maar door de hevige woordenwisseling met zijn dochter.

Alle schoolkinderen worden over één kam geschoren: het zijn maniakale pesters en schelders ('Billie Turf', 'Dikkie Dik'). De leerkrachten doen nauwelijks voor hen onder: ze weten geen raad met de wanstaltige, onhandige jongen en laten hem lange tijd voor straf in de hoek staan, wat voor Arend een extra kwelling is, omdat hij door zijn beenafwijking niet lang kan staan.

Buurman Hans is de enige gunstige uitzondering. Arend en hij lijken op elkaar: 'Wie naar Hans keek, zag hoe Arend er later uit zou zien, wie naar Arend keek, zag hoe Hans er vroeger had uitgezien' (p. 91. Als een vader probeert hij zich te ontfermen over de gekwelde jongen. Hij wint het vertrouwen door met hem te praten en te spelen en komt voor hem op als enkele pesters Arend na schooltijd opwachten om hem in elkaar te slaan. Tegen Anna durft Hans echter niet op.

 

Taal en stijl

In een interview met Tom Kellerhuis ( HP/De Tijd) formuleert Brijs zijn stijlopvatting: 'Ik wilde in een mooie, zuivere taal schrijven, en het Vlaams is geen mooie, zuivere taal. Het is een mengelmoestaaltje. In die zin ben ik misschien meer een Nederlandse dan een Vlaamse schrijver.'

Inderdaad is het moeilijk Vlaamse woorden of zinsconstructies in Arend aan te wijzen. Anders dan bij veel van zijn Vlaamse collega's tref je bij Brijs geen barokke, moeizaam geconstrueerde zinnen aan, gekruid met kleurrijke Vlaamse zegswijzen.

Brijs schrijft helder en luchtig. Het taalgebruik van een kleuter probeert hij te typeren door primitieve zinnetjes als: 'Arend fogel stuk gedaan' (p. 181); 'Als je dood bent, moet je in de grond. (...) Dan krijg je een steen op je' (p. 202).

Brijs gebruikt veel hyperbolen (overdrijvende beschrijvingen). Zo typeert hij de pasgeboren baby als een 'monster' en een 'hellekind', met een 'kwabbige borst', met een buik die uit 'worstige lagen' bestond en met benen die 'één homp vlees' vormden (p. 21).

De beeldspraak is nogal clichématig. Op slechts één pagina (159) staan de volgende clichés: ''Hij kwam ogen tekort'; 'het doosje dat kaartjes inslikte en weer uitspuugde'; 'het voorbijrijdende landschap'; 'was hij helemaal overdonderd'; 'met driftige gebaren'; 'Met een sissend geluid zwaaiden de deuren open'; 'waar de hitte loodrecht uit de wolkenloze lucht naar beneden viel'.

Naar: https://scholen.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/detail/294573/arend

 

Mijn mening:

Ik vond arend een boek dat uniek is in zijn soort. Nooit heb ik een boek gelezen dat het karakter volgt vanaf de dag dat deze geboren is. Zelfs voor zijn geboorte lees je al mee met Arends gedachten, alsof hij er al is.  daardoor kreeg ik het idee dat arend een ziel was. Dat hij eigenlijk nooit geboren had moeten worden, maar door de moderne technologie toch ter wereld werd gebracht, gedoemd een mislukt leven te lijden. Dit concept vind ik heel cool om over te lezen. ik moet wel zeggen dat ik in het eerste deel (het boek is in drie tussendelen opgedeeld) een beetje een hekel aan hem had, hij kwam over als een waar duivelskind dat Anna terroriseerde en zich alleen maar tegen haar afzette. Maar in deel twee en drie stond ik weer helemaal aan zijn kant, geen kind verdient het leven te lijden zoals het zijne.

Er was een gedeelte in deel een, waarbij de aandacht op Arends geslachtsdeel kwam te liggen, en dat Anna met haar neus op de feiten werd gedrukt; ze had een zoon. Een man, in haar ogen. Ik denk dat dit het echte keerpunt was. Ze had al niet echt een band met hem, maar vanaf dat moment begon ze de trauma die ze zo lang weg had geduwd op hem af te reageren. Dit vind ik heel goed bedacht. Het geeft goed weer hoe lang mensen nu echt met een trauma kunnen zitten, en dat ze dan door de meest vreemde of onwaarschijnlijke dingen getriggerd kunnen worden.

Vanaf het moment dat bleek dat hans de buurman wist wat Anna arend allemaal aandeed, maar er niets aan deed, had ik gemengde gevoelens over hem. Ik snap dat het moeilijk moet zijn om dan te besluiten wat je precies moet doen om de situatie te verbeteren, maar om helemaal niets te doen, daar kan ik met mijn gedachten niet helemaal bij.

Ik vond het werkelijk waar een supergoed boek. Nee, het is niet supervrolijk, opbeurend of iets om bij weg te dromen. Maar het opent  je ogen over veel dingen en zet je aan het denken. Daarnaast is er niets mooiers dan de wereld bekijken door de ogen van een kind.

 

Informatie over de schrijver

Stefan Brijs is geboren in genk op 29 december 1969. Hij is een vlaamse schrijver en woonde jarenlang in zijn geboorteplaats. Daar ging hij ook naar school. In 1990 studeerde hij af als onderwijzer en begon als opvoeder aan zijn vroegere middelbare school, het Sint-Jozefinstituut te Bokrijk te werken. Sinds 1997 schrijft Brijs romans en essays, en artikelen en recensies voor onder meer de boekenbijlagen van De Morgen en De Standaard. Begin 2003 verruilde hij Genk voor Koningshooikt, een deelgemeente van Lier. Sinds 1999 schrijft Brijs voluit.

 

In 2000 verscheen Arend, een roman over een misvormde jongen die op zoek is naar zichzelf, naar begrip en naar liefde en ervan droomt om ooit te kunnen vliegen. In de zomer van 2001 was er de publicatie van Villa Keetje Tippel, die veel stof deed opwaaien. In deze monografie wordt de geschiedenis verteld van de schrijfster Neel Doff en haar (intussen totaal vervallen) villa in Genk, die zij van 1908 tot 1939 elke zomer betrok en die haar inspireerde tot verscheidene werken.

In de winter van 2001 verscheen Twee levens, een kerstnovelle. In oktober 2005 verscheen zijn nieuwe roman De engelenmaker, waarvan de vertaalrechten intussen zijn verkocht aan 15 landen. Dit boek werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, de AKO Literatuurprijs en de vakjuryprijs van de Gouden Uil, en won de lezersjuryprijs van de Gouden Uil.

Naar: https://nl.wikipedia.org/wiki/Stefan_Brijs