Boekverslag De engelenmaker
samenvatting
Een verrassend voorval in het Belgische dorp Wolfheim, gelegen vlakbij het Drielandenpunt, op 13 oktober 1984: dokter Victor Hoppe keert na bijna twintig jaar terug in zijn geboortedorp en vestigt zich in het huis waar zijn vader als dorpsarts altijd heeft gewoond. De dokter arriveert niet alleen maar met een grote reiswieg waarin hij een identieke, mismaakte drieling vervoert: drie jongetjes met een waterhoofd, een hazenlip en rood haar. Ze heten Michaël, Gabriël en Rafaël. Tot verbazing van de dorpsbewoners arriveert hij zonder vrouw. Desgevraagd deelt hij mee: 'Ze hebben geen moeder. Nooit gehad' (p. 26).
Aanvankelijk neemt het dorp een afwachtende houding aan jegens de dokter. Maar nadat hij enkele wonderbaarlijke staaltjes van zijn medisch kunnen heeft getoond, stromen de patiënten toe. Aantrekkelijk is ook dat de dokter iedereen gratis helpt. 'Het is mijn plicht om goed te doen' luidt zijn verklaring (p. 29). Charlotte Maenhout, een gepensioneerde onderwijzeres, wordt ingeschakeld om op de drieling te passen. Na verloop van tijd gaat ze hen ook lesgeven. De jongetjes blijken uitzonderlijk intelligent; ze praten al heel jong (zowel Frans als Duits), maar gedragen zich verder heel ontoegankelijk en emotieloos. Mentaal zijn ze enorm voorlijk, fysiek zijn het kasplantjes. Ze mogen dan ook nooit naar buiten.
Als de jongetjes twee zijn worden ze in één nacht plotseling kaal. Ook verder vertonen ze ongewoon vroeg allerlei verouderingsverschijnselen. Tot grote woede van Charlotte neemt de dokter voortdurend foto's van de drieling en voert hij medische experimenten op hen uit. Ze probeert van haar kant het leven van haar pupillen zoveel mogelijk te veraangenamen. Voor hun vierde verjaardag organiseert ze bijvoorbeeld een verjaarspartijtje. Het wordt een fiasco. Ook haar plan om met het drietal naar het Drielandenpunt te gaan als de dokter een dag naar een beurs in Frankfurt is, loopt uit op een grote mislukking.
Tijdens de afwezigheid van de dokter doorzoekt Charlotte zijn spreekkamer. Zij vindt albums met talloze foto's van alle lichaamsdelen van de jongetjes in close-up. Ook stuit ze op vakbladen met foto's van en artikelen over dokter Hoppe. Het gaat over zijn roem (1982), maar ook over fraude en ontslag (1984). Ze is geschokt en zodra de dokter uit Frankfurt terugkomt, gaat ze de confrontatie aan. Op haar beschuldigingen reageert de dokter ontkennend: 'Ik wilde goed doen. Ik heb altijd goed willen doen' (p. 142). Maar hij komt zo dreigend op haar af dat ze terugdeinst. Ze smakt achterover van de trap en blijft dood liggen.
II.
Het tweede deel vertelt over de eerste veertig levensjaren van Victor Hoppe. Bij zijn geboorte (4 juni 1945) wordt Victor door zijn moeder verstoten: hij heeft rood haar en een hazenlip en is dus 'door de duivel gebeten' (p. 155). Met tegenzin brengt zijn vader hem naar een klooster waar men mentaal gehandicapte kinderen verzorgt. Victor heet namelijk debiel te zijn. In die mening wordt de abdis versterkt omdat hij zich volledig in zichzelf opsluit, niet reageert, niet praat en geen enkele emotie toont. De hazenlip wordt geopereerd; verder brengt Victor zijn dagen in ledigheid door. Wel moet hij elke dag naar de kapel; de liederen en gebeden kent hij onmiddellijk van buiten.
Om de duivel te verjagen moeten de zusters hem bij toerbeurt twee uur per dag uit de bijbel voorlezen. Met een van hen, zuster Marthe, ontstaat contact. Ze ontdekt hoe intelligent hij is en leert hem lezen. Hij vordert spectaculair maar weigert aan anderen zijn vaardigheid te tonen. Tijdens een verblijf buiten het klooster raakt zuster Marthe zwanger. Victors vader weigert te voldoen aan het verzoek van de abdis om haar te aborteren. Marthe maakt van de gelegenheid gebruik om Victors vader te verzekeren dat zijn zoon beslist niet debiel is.
Wanneer de dokter hoort dat Marthe vervolgens is vastgebonden en onder dwang door een dorpelinge met een breinaald is geaborteerd, is voor hem de maat vol. Hij haalt zijn zoon weg uit het klooster, houdt hem eerst een poos thuis ' verborgen voor zijn vrouw ' en stuurt hem vervolgens naar het pensionaat van de 'Brüder der Christlichen Schulen' in Eupen. Ook daar is Victor een uitblinker. Op zijn tiende heeft hij de basisschool, op zijn zestiende het gymnasium doorlopen.
Op de universiteit blijkt Victor een superintelligente en gedreven student. Maar hij valt ook op door zijn onvermogen tot communicatie en empathie. Nadat hij cum laude zijn studie medicijnen heeft afgerond specialiseert hij zich als embryoloog. Vanwege zijn baanbrekend onderzoek wordt hij benoemd aan de universiteit van Aken. Zijn aanstaande collega Rex Cremer feliciteert hem en voegt daaraan toe: 'U hebt God het nakijken gegeven' (p. 211). Die schertsende opmerking wordt voor Victor een serieuze levensopdracht.
Victor boekt aanvankelijk groot succes. Hij slaagt erin drie muizen te klonen: voor het eerst in de geschiedenis is het gelukt een zoogdier te klonen. Maar hij weigert te voldoen aan de eis van zijn vakbroeders om het experiment te herhalen. Hij wil namelijk verder: niet herhalen maar mensen klonen, bezig zijn met menselijke embryo's en met lichaamscellen van zichzelf. Hij wil 'levens maken'. 'Levens geven. Zoals God' (p. 307). Dat is de uitdaging.
Zijn eigenzinnige werkwijze leidt tot een conflict met de universiteit. Bovendien mislukken er verschillende experimenten. Dan besluit Victor de eer aan zichzelf te houden en neemt ontslag. Maar bij één vrouw die dolgraag een dochtertje wil, heeft zijn methode van implementatie van gereconstrueerde embryo's succes: zij is zwanger van een drieling. Victor verzwijgt dat voor haar. Als op 29 september 1984 drie jongetjes met een hazenlip en rood haar geboren worden, schreeuwt ze het uit dat ze die drie kinderen absoluut niet wil. Ze wil ze zelfs niet meer zien.
III.
Op een beurs in Frankfurt heeft Victor Hoppe zijn vroegere collega Rex Cremer ontmoet. Ze spreken af dat Rex de drieling zal komen bekijken. Rex ziet meteen dat de jongetjes er slecht aan toe zijn. Victor erkent: 'de telomeren van sommige chromosomen waren veel korter dan normaal' (p. 321). Dat was een fout. Daardoor veroudert de drieling snel. Maar bij volgende experimenten zal hij het beter doen!
Kort na de dood van Charlotte Maenhout treurt het dorp opnieuw om een dodelijk ongeluk. Bij het voetballen op straat wordt Gunther Weber door een bus overreden. Dokter Hoppe gaat meteen condoleren en snijdt even snel als stiekem bij de jongen zijn testikels af: die zou hij nog wel eens kunnen gebruiken. En hij schept de gelegenheid. Hij spoort de ouders, die treuren om het verlies van hun enig kind, aan om vooral niet te berusten in Gods wil, zoals ze op de rouwcirculaire hebben geschreven. Hij wil hen helpen en langs kunstmatige weg voor een nieuwe zoon zorgen. Na lang aarzelen besluiten ze op zijn aanbod in te gaan. De implantatie zal op 21 mei 1989 plaatsvinden.
Intussen staat Victor voor een nieuwe complicatie. De vrouw die de drieling heeft gebaard heeft na jaren toch spijt: ze wil de kinderen graag zien en zo mogelijk verzorgen. Maar Michaël is al gestorven en de andere twee zullen spoedig volgen. Ze treft hen aan in een vreselijk verwaarloosde toestand. Als Gabriël ook overlijdt, merkt ze dat de dokter de jongetjes in grote glazen potten op sterk water bewaart. Ze wordt zo woedend dat ze hem met een scalpel een diepe wond in zijn zij toebrengt. Op zijn beurt steekt Victor de vrouw dood.
Na een gesprek met de pastoor ziet Victor steeds duidelijker een parallel tussen zijn eigen leven en streven en Jezus' leven en werk. Waanvoorstellingen gaan een steeds grotere rol spelen. Wanneer Rex Cremer nog eens bij Victor langsgaat, wordt hij ontvangen als een Judas, Jezus' verrader. Hij concludeert dat Victor gek geworden is en gaat snel weg. Als hij even later terugkomt is Victor verdwenen. In het huis ziet hij de dode vrouw liggen en de glazen potten met drie kinderlijkjes. Hij voelt zich medeverantwoordelijk voor al die rampspoed, giet de potten leeg op de vrouw, verspreidt brandbare vloeistof en steekt de boel in brand. Wanhopig racet hij met zijn auto de Vaalserberg op, ontwijkt ternauwernood een autobus en stort in een diepe bouwput. Dood.
Op 21 mei 1989 verzorgt Victor Hoppe eerst de implantatie bij Vera Weber. Daarna gaat hij snel naar de calvarieberg waar een processie ter ere van de heilige Rita zal plaatsvinden. Hij is nog net op tijd en heeft alles goed voorbereid. Bij de laatste statie, Jezus aan het kruis, ontbreekt het beeld van Jezus omdat het vervangen zal worden door een bronzen beeld. Victor slaagt erin zichzelf te kruisigen. Eerst merken de gelovigen niets. Dan zien ze echt bloed; het hoofd beweegt. Verbijsterd kijken ze toe hoe Victor Hoppe uitroept: 'Het is volbracht!' (p. 422), vooroverbuigt, van het kruis losscheurt en dood op de grond blijft liggen.
Maar Vera Weber baart een gezonde baby. Mét een hazenlip!
Onderwerpen
Thematisch gezien legt Victor Hoppe zijn kaarten al snel op tafel. 'Niets is onmogelijk. Moeilijk misschien wel, maar onmogelijk niet', zegt hij tegen Charlotte Maenhout (p. 82). Iets voorzichtiger geformuleerd herhaalt hij die overtuiging een aantal malen in de roman: 'Soms is wat onmogelijk lijkt, alleen maar moeilijk' (p. 173, 212, 272, 277, 424). Vanuit die visie is Victor Hoppe voortdurend op zoek naar de grenzen van menselijke macht en mogelijkheden. Bij die pogingen tot grensverlegging en grensoverschrijding is hij in gevecht met God, tegen wie hij als een moderne Lucifer ' de drieling draagt niet toevallig engelennamen ' in opstand is gekomen.
God heeft dan misschien de mens geschapen, maar de mens heeft God gemaakt, meent Victor (p. 260). Daarom moeten we God vooral niet overschatten, want dan onderschatten we onszelf. 'Dat is de fout die velen van ons maken', aldus de dokter. 'Ze leggen zichzelf grenzen op' en dat wil hij beslist niet (p. 212). God is zijn grote concurrent, een concurrent die hij beslist het nakijken wil geven. Zijn levensdoel is namelijk 'om levens te geven' (p. 211). In concreto betekent dat: mensen maken door mensen te klonen.
In dat gevecht met God speelt de tegenstelling goed-kwaad een overheersende rol. Door Victors geloofsopvoeding met het beeld van een strenge, straffende God, is God voor hem de personificatie van het kwaad geworden. Dat heeft Hij ten overvloede bewezen door Zijn zoon Jezus in de steek te laten, toe te laten dat die werd verraden, veroordeeld en gedood. In Jezus' lot ziet Victor een duidelijke parallel met wat hij zelf van zijn vader heeft ondervonden. Daarom is Jezus zijn rolmodel geworden, de personificatie van het goede, en is zijn eigen streven hier op aarde louter goed te doen. Victors tragiek is dat hij er uiteindelijk niet omheen kan dat zijn streven om goed te doen veel onheil heeft aangericht. De zwartwittegenstelling van goed en kwaad blijkt niet op te gaan: het kwaad schuilt ook in hemzelf (bijvoorbeeld p. 143).
Een andere tegenstelling in de thematiek is die tussen genialiteit en waanzin. Waar ligt de grens tussen die twee? Is Victor Hoppe een genie of een gek? Aanvankelijk ontpopt hij zich als een wonderkind, een klein genie. Maar hij vertoont steeds meer monomane trekken. En op de faculteit in Aken stelt men zich de vraag: Moet je een genie afremmen als die ook tekenen van waanzin vertoont? Ten slotte overschrijdt Victor overduidelijk een grens en gaat als godsdienstwaanzinnige ten onder in een zelfgekozen dood. Maar waar lag precies de grens?
Titel en motto's
De titel De engelenmaker verwijst naar het feit dat Victor Hoppe de door hem gefabriceerde drieling namen van engelen heeft gegeven. Die naamgeving hangt allereerst samen met hun geboortedatum, 29 september, de naamdag van Sint Michaël. Dat de gekloonde jongetjes alle drie naar aartsengelen zijn vernoemd, zal er wel op duiden dat Victor Hoppe ze eigenlijk als wezens van een andere orde beschouwt.
Opbouw
De engelenmaker is een drieluik met een hechte structuur en een ingenieuze plot. Pas bij herlezing blijkt hoe geraffineerd alle details in elkaar grijpen en naar elkaar verwijzen.
Deel I beschrijft chronologisch in elf hoofdstukken het leven in Wolfheim van 13 oktober 1984, de verrassende terugkeer van dokter Hoppe, tot 29 oktober 1988, de fatale val van Charlotte Maenhout. De roman begint als een dorpsvertelling met bekende ingrediënten als roddel, jaloezie, bijgeloof en angst. Maar al gauw hangt er een sfeer van dreiging en onheil, culminerend in de cliffhanger waarmee het eerste deel eindigt.
Deel II kent geen hoofdstukindeling, maar bestaat uit twee grote, met elkaar vervlochten flashbacks. De ene lange flashback vertelt over Victors prille jeugd in het krankzinnigengesticht en op de basisschool. De andere over zijn wetenschappelijke loopbaan en zijn experimenten als embryoloog. De overgangen tussen de twee flashbacks zijn typografisch gemarkeerd door drie sterretjes, maar vertonen soms ook inhoudelijk een verrassend verband (zoals op p. 151: 'Adem! Adem!'). Dit deel bestrijkt een periode van bijna veertig jaar: 1945 tot 1984 en besluit opnieuw met een echte cliffhanger.
Deel III hervat in grote lijnen het chronologisch vertelde verhaal van deel I. In twaalf hoofdstukken schrijdt de dorpsgeschiedenis voort van 29 oktober 1988 tot 21 mei 1989. De roman wordt grotendeels verteld door een alwetende verteller. Deel I en III kennen echter flinke gedeelten met een personaal vertelperspectief. Die fragmenten worden verteld vanuit Charlotte Maenhout en Rex Cremer, in die respectievelijke delen de voornaamste tegenspelers van Victor Hoppe.
Stefan Brijs' verteltechniek herinnert aan het determinisme van de vroegere naturalisten. Bij hen werd alles bepaald door erfelijkheid en milieu. Bij Brijs wordt de gang van het verhaal bepaald door genetische factoren, een nieuw soort noodlot waar de mens zelf de hand in heeft.
Personages
Er treden in de roman veel personages op, maar alles draait toch uiteindelijk om het doen en laten van Victor Hoppe. Naar de huidige stand van zaken zou hij gediagnosticeerd zijn als lijdend aan het syndroom van Asperger, een milde vorm van autisme. Algauw blijkt hij niet alleen hoogbegaafd maar ook behept met bepaalde ontwikkelingsstoornissen. Dat verklaart later zijn monomane werkkracht, zijn fanatieke volharding en zijn compromisloze rechtlijnigheid. Maar het is ook de oorzaak van zijn geslotenheid, zijn gevoelsarmoede, zijn onvermogen tot empathie, zijn meedogenloosheid. De drieling bijvoorbeeld is voor hem louter object van wetenschappelijk onderzoek; liefde en begrip ontbreken volledig.
In Victor heeft zich een merkwaardig vervormd christelijk geloof ontwikkeld. Jezus is zijn identificatiemodel: op die manier wil ook hij louter goeddoen. Daartegenover is God voor hem, zoals gezegd, de personificatie van het kwaad. Maar als zijn vader, die zichzelf verhangt, in een afscheidsbrief aan hem schrijft: 'Goed doen alleen is niet genoeg. Het kwaad moet ook bestreden worden' (p. 301), is dat voor hem een schokkend inzicht. Vanaf dat moment moet hij God niet alleen willen overtreffen, hij moet God (het kwaad) ook bestrijden. Uiteindelijk breekt in hem het inzicht door dat het kwaad ook in hemzelf zit, dat hij tal van doden op zijn geweten heeft. Vanaf dat moment identificeert hij zich niet langer met Jezus als wel- en wonderdoener maar met Jezus in diens lijden en sterven. Een boetedoening voor het kwaad dat hij heeft aangericht.
Taal en stijl
Stefan Brijs' stijl kenmerkt zich door een sober, efficiënt taalgebruik. Quasineutraal observeert en registreert hij heel scherp. Dat taalgebruik leent zich voortreffelijk zowel voor de eigen toon van dorpsroddel en dwaze kroegconversatie als voor de weergave van wetenschappelijke discussies en uiteenzettingen. Bijzonder effectvol is de botsing van die sobere, realistische stijl en de bizarre, surrealistische inhoud van het verhaal. Door het ver doorgevoerde realisme ' de groteske voorvallen worden met datum, dag en uur vastgelegd ' wordt het onwaarschijnlijke geloofwaardig gemaakt. Het is op stilistisch gebied een vorm van magisch realisme.
Brijs gebruikt veel karakteriserende namen, zoals Wolfheim: het huis van de wolf; of Victor, de man die ernaar streeft overwinnaar te zijn en dan ook woont in de Napoleonstrasse (maar daar evenzeer zijn Waterloo vindt). Ook is er veel christelijke symboliek verwerkt in het verhaal. Enkele voorbeelden hiervan: de boom in de tuin van het doktershuis verwijst zowel naar de boom der kennis van goed en kwaad in het paradijs als naar de boom waaraan Judas zich verhing. De heilige Rita, patrones van het dorp én patrones van hopeloze zaken, wordt uiteraard aangeroepen als een dorpsjongen in een knikker dreigt te stikken, maar is ook degene voor wie aan het eind de 'hopeloze' bedevaart naar de calvarieberg wordt georganiseerd. En in onheilspellende situaties laat Brijs steeds weten dat er veel vliegen rondzwermen (p. 305, 370, 404, 413-415). De duivel is immers 'de Heer van de vliegen'.
Informatie over de schrijver
Stefan Brijs is geboren in genk op 29 december 1969. Hij is een vlaamse schrijver en woonde jarenlang in zijn geboorteplaats. Daar ging hij ook naar school. In 1990 studeerde hij af als onderwijzer en begon als opvoeder aan zijn vroegere middelbare school, het Sint-Jozefinstituut te Bokrijk te werken. Sinds 1997 schrijft Brijs romans en essays, en artikelen en recensies voor onder meer de boekenbijlagen van De Morgen en De Standaard. Begin 2003 verruilde hij Genk voor Koningshooikt, een deelgemeente van Lier. Sinds 1999 schrijft Brijs voluit.
In 2000 verscheen Arend, een roman over een misvormde jongen die op zoek is naar zichzelf, naar begrip en naar liefde en ervan droomt om ooit te kunnen vliegen. In de zomer van 2001 was er de publicatie van Villa Keetje Tippel, die veel stof deed opwaaien. In deze monografie wordt de geschiedenis verteld van de schrijfster Neel Doff en haar (intussen totaal vervallen) villa in Genk, die zij van 1908 tot 1939 elke zomer betrok en die haar inspireerde tot verscheidene werken.
In de winter van 2001 verscheen Twee levens, een kerstnovelle. In oktober 2005 verscheen zijn nieuwe roman De engelenmaker, waarvan de vertaalrechten intussen zijn verkocht aan 15 landen. Dit boek werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, de AKO Literatuurprijs en de vakjuryprijs van de Gouden Uil, en won de lezersjuryprijs van de Gouden Uil.
Naar: https://nl.wikipedia.org/wiki/Stefan_Brijs
Mening:
Voor mij heeft dit boek een vibe alsof het zich in begin jaren 2000 afspeelt. Ik vind het mooi hoe de schrijver het geloof in het boek introduceert, en dat door het boek heen langzaam steeds belangrijker lijkt te worden als onderwerp. Hoe het van een bijna nietsbetekenend iets uiteindelijk hetgeen blijkt te zijn waar alles om draait. Dat had ik niet aan zien komen.
Ik ben een gi-ga fan van hoe Stefan Brijs karakters ontwikkeld. In dit boek is de hoofdpersoon Victor Hoppe. Het eerste deel kijk je tegen hem aan door de ogen van een ander persoon, zo laat de schrijver eerst goed bezinken hoe vreemd, koud en bovenal gevoelloos deze man oogt naar de buitenwereld toe. In het tweede deel geeft hij je een kijk in zijn hoofd, leer je over zijn syndroom van Asperger. De kenmerken hiervan, hoe zijn hersenen dingen zien en verwerken. En hoe dit alles terug slaat op zijn niet zo heel erg geweldige jeugd. Ook krijg je de weg te zien die hij heeft afgelegd om de bioloog te worden die hij in deel 1 van het boek is. Je begint langzaam te snappen hoe de persoon in elkaar zit. Toch blijft de vraag steeds; maar de kinderen dan, wat hebben die er mee te maken?
In het derde gedeelte weet je precies hoe Hoppe in het leven staat, en waarom hij doet zoals hij doet, langs welke lijnen hij probeert te leven. God is slecht, jezus goed, hij probeert god te overtreffen in wat hij doet maar doet jezus als het ware na.
Wat je echter nog niet weet, is wat hij zal gaan doen. in dit deel kom je vooral te weten hoe erg deze man doordraaft in zijn ideeën, en hoe dat samenspant met het tekort aan liefde, fatsoenlijke opvoeding en een veilige leefomgeving in zijn jeugd. Hoe dit gruwelijk uit de hand liep. Hoe hij iemand werd die zoveel meer had kunnen zijn dan de fragiele verpeste persoon die hij werd door dit tekort. Fantastisch. Echt, fantastisch.