Ik kan goed observeren
- Gebeurtenis begrijpen ( wie zijn erbij, waar is het, wanneer, wat gebeurt er)
- Gevoel ( wat voor gevoel kreeg ik erbij)
- Gedachte 9 Wat dacht ik toen)
- Gedrag ( beschrijven wat je doet )
- Gevolg ( voor jou, voor de ander)