De volgende indicatoren horen bij subdomein 7.7:
De student kan:
7.7.1. Benoemen welke objecten en artefacten kenmerkend zijn voor een biologielokaal, beschrijven hoe een practicumlokaal wordt ingericht en de rol van de toa hierin.
7.7.2. Benoemen welke veiligheidseisen in een practicumlokaal gelden en weten waar deze te vinden zijn (www.veiligpracticum.nl). Om de veiligheid te waarborgen heeft hij ook kennis van specifieke ARBO regels en is in staat EHBO te verlenen, zonder dat daarbij de eis gesteld wordt dat de student in het bezit is van een geldig EHBO diploma.
7.7.3. Drie typen practicum – zoals die door van den Berg & Buning (1994) worden onderscheiden – inzetten ten behoeve van vaardigheidsontwikkeling, begripsvorming en ontwikkeling van onderzoekend vermogen en geeft deze op een adequate manier vorm in lesplannen.
7.7.4. Practicumvaardigheden en praktische opdrachten beoordelen.
7.7.5. Verantwoord omgaan met dode en levende organismen, met name planten en dieren.
7.7.6. Leerlingen op specifieke kenmerken van specimen wijzen
7.7.7. Biologische activiteiten buiten school zoals veldwerk of een excursie (mede)organiseren. Hij let daarbij naast de biologische inhoud ook op de veiligheid en het bij elkaar blijven van de leerlingen.
7.7.8. De natuur- en landschapswaarden van de omgeving waarborgen zodat veldwerkactiviteiten of excursies de omgeving niet (blijvend) verstoren.
7.7.9. De (soorten)kennis en vaardigheden die hij (met name) binnen de context van domein 4 en 5 van deze kennisbasis verworven heeft inzetten in het veld.
7.7.10. Leerlingen de buitenomgeving als zodanig laten beleven.