Organismen krijgen meestal veel nakomelingen die niet allemaal in leven kunnen blijven. Slechts enkele nakomelingen worden volwassen en krijgen op hun beurt nakomelingen. Individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans. Darwin noemde dit natuurlijke selectie.
Van individuen met een gunstig genotype zullen meet nakomelingen in leven blijven dan van individuen met een minder gunstig genotype. Deze selectie leidt ertoe dat soorten voortdurend veranderen. Bij de voorouders van giraffen bijvoorbeeld konden individuen die door een mutatie een wat langere nek hadden aan meer bomen van de bladeren eten. Daardoor hadden deze dieren een grotere overlevingskans, door een opeenvolging van mutaties recombinatie en natuurlijke selectie zouden de huidige giraffen met lange hals zijn ontstaan.