Extra oefenen

Hieronder staan 15 zinnen. Benoem het werkwoordelijk gezegde én je persoonsvorm.

Let op! Staat er het woordje te gevolgd door een infinitief (hele werkwoord)? Dan hoort te ook bij het werkwoordelijk gezegde.

 

  1. Vragen jullie je dat ook af?
  2. Over hoeveel dagen zouden we die avocado kunnen eten?
  3. Ik beleef het hele concert met mijn ogen dicht.
  4. Aline wil die jongen graag beter leren kennen. 
  5. Voelen alle meiden zich zo verliefd.
  6. Kunnen wij dat ook te weten komen?
  7. Ik zou het niet weten.
  8. Ik gok van niet.
  9. Er gebeuren hele rare dingen in Amsterdam.
  10. Anniek heeft zich niet netjes gedragen.
  11. Mo is gister bij zijn tante geweest.
  12. Zullen we morgen pannenkoeken eten?
  13. Ik gedraag me vreemd.
  14. Lopend ga ik naar school.
  15. De aap heeft de hele nacht in de boom gehangen.

 

  1. Vragen jullie je dat ook af?
  2. Over hoeveel dagen zouden we die avocado kunnen eten?
  3. Ik beleef het hele concert met mijn ogen dicht.
  4. Aline wil die jongen graag beter leren kennen.
  5. Voelen alle meiden zich zo verliefd.
  6. Kunnen wij dat ook te weten komen?
  7. Ik zou het niet weten.
  8. Ik gok van niet.
  9. Er gebeuren hele rare dingen in Amsterdam.
  10. Anniek heeft zich niet netjes gedragen.
  11. Mo is gister bij zijn tante geweest.
  12. Zullen we morgen pannenkoeken eten?
  13. Ik gedraag me vreemd.
  14. Lopend ga ik naar school.
  15. De aap heeft de hele nacht in de boom gehangen.