Hoe vind ik het naamwoordelijk gezegde?

In een naamwoordelijk gezegde is het belangrijkste werkwoord (dus niet de persoonsvorm) een koppelwerkwoord.

Een koppelwerkwoord (kww) koppelt het onderwerp aan een eigenschap, er zijn er negen.

  1. Zijn
  2. Worden
  3. Lijken
  4. Blijken
  5. Blijven
  6. Schijnen
  7. Heten
  8. Dunken
  9. Voorkomen

(De eerste zes worden het meest gebruikt, de laatste drie (heten dunken voorkomen) komen niet vaak voor.)

Uitzonderingen:

In een naamwoordelijk gezegde wordt dus het onderwerp gekoppeld aan een naamwoordelijk deel (nd). Dit is meestal een zelfstandig naamwoord. Het gaat in ieder geval om een eigenschap.

Het meisje (o) is (kww) mooi (nd).

Het meisje wordt hier gekoppeld aan mooi. Mooi zegt iets over het uiterlijk van het meisje.

 

Let op! Soms lijkt het naamwoordelijk deel een werkwoord.

De man (o) is (kww) getrouwd (nd).

Getrouwd zegt hier iets over wat de man is, niet wat de man doet.

 

Het naamwoordelijk deel kunnen we vinden door dezelfde vraag te stellen als bij het lijdend voorwerp: Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp + werkwoorden?

In een naamwoordelijk gezegde komt nooit een lijdend voorwerp voor, dus het is erg belangrijk dat je weet of een zin een naamwoordelijk gezegde of een werkwoordelijk gezegde heeft. Dan weet je ook of je de vraag stelt om het lijdend voorwerp te zoeken, of het naamwoordelijk deel.