Extra oefenen

Hier volgen 14 zinnen. Check de vaste combinaties en benoem het voorzetselvoorwerp.

Let op! Er hoeft geen voorzetselvoorwerp in de zin te zitten.

Let op! Bij een voorzetselvoorwerp hoort het voorzetsel er altijd bij!

Succes!

 

  1. Ik heb gister de hele middag op je gewacht.
  2. Alle meiden zijn verliefd op Jonas.
  3. Ik twijfel aan alles wat jij zegt.
  4. Ik zal morgen wachten op het station.
  5. Ik heb de hele dag gezocht naar mijn horloge.
  6. Mina schrok heel erg van die spin.
  7. Ik zal je morgen opwachten.
  8. Mijn ouders ruziën vaak over het eten.
  9. Joseph is erg tevreden met zijn cadeaus.
  10. De jongens ergeren zich altijd aan de meiden.
  11. Op het schoolfeest dans ik met jou.
  12. Ik wacht op het station op Harry.
  13. Lieke draagt haar tas op haar schouder.
  14. Dit nummer draagt Joni op aan haar moeder.

Elk voorzetselvoorwerp is hieronder dikgedrukt. Het woord van de vaste combinatie is onderstreept. Dit is voor de duidelijkheid, het onderstreepte hoort dus NIET bij het voorzetselvoorwerp.

  1. Ik heb gister de hele middag op je gewacht.
  2. Alle meiden zijn verliefd op Jonas.
  3. Ik twijfel aan alles wat jij zegt.
  4. Ik zal morgen wachten op het station.
  5. Ik heb de hele dag gezocht naar mijn horloge.
  6. Mina schrok heel erg van die spin.
  7. Ik zal je morgen opwachten.
  8. Mijn ouders ruziën vaak over het eten.
  9. Joseph is erg tevreden met zijn cadeaus.
  10. De jongens ergeren zich altijd aan de meiden.
  11. Op het schoolfeest dans ik met jou.
  12. Ik wacht op het station op Harry.
  13. Lieke draagt haar tas op haar schouder.
  14. Dit nummer draagt Joni op aan haar moeder.

 

Hoeveel had jij er goed? Als het nog niet helemaal lukt, lees de theorie dan nog eens door, kijk goed naar de combinaties, zijn ze vast? Is het altijd zo dat je ergens AAN twijfelt, of kan je ook twijfelen op of onder en naast? Blijf oefenen!