Extra oefenen

Hier volgen 15 zinnen. Pas de regel toe, stel de vraag en vind het meewerkend voorwerp! Succes!

 

  1. Joachim vraag vreemde dingen aan de leraar.
  2. Hij liet aan haar zijn website zien.
  3. Aan de winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.
  4. Zij heeft hem het geheim verteld.
  5. Heb je voor mij ook een drankje meegebracht?
  6. Bij de opening hebben ze alle toeschouwers een bloemetje gegeven.
  7. Waarom vragen ze dat aan hem?
  8. Hem geef ik niets.
  9. Zij heeft het alleen aan mij verteld.
  10. De artsen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens gegeven.
  11. De toets heeft Albert een onvoldoende opgeleverd.
  12. Zij leent haar zus nooit iets.
  13. De leraar liet de klas de resultaten zien.
  14. Zal ze hem het contracht aanbieden?
  15. Ze blijft het maar aan me vragen.

Het dikgedrukte deel in de volgende zinnen is het meewerkend voorwerp.

Het onderstreepte deel in de volgende zinnen is het lijdend voorwerp.       

  1. Joachim vraag vreemde dingen aan de leraar.
  2. Hij liet aan haar zijn website zien.
  3. Aan de winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.
  4. Zij heeft hem het geheim verteld.
  5. Heb je voor mij ook een drankje meegebracht?
  6. Bij de opening hebben ze alle toeschouwers een bloemetje gegeven.
  7. Waarom vragen ze dat aan hem?
  8. Hem geef ik niets.
  9. Zij heeft het alleen aan mij verteld.
  10. De artsen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens gegeven.
  11. De toets heeft Albert een onvoldoende opgeleverd.
  12. Zij leent haar zus nooit iets.
  13. De leraar liet de klas de resultaten zien.
  14. Zal ze hem het contracht aanbieden?
  15. Ze blijft het maar aan me vragen.

 

Hoe veel had jij er goed?

Als je er nog veel fout had, zorg dan dat je voor elke zin de tijd neemt om de regel toe te passen. Het gaat vanzelf sneller, begin rustig aan!