Organismen kunnen groeien door meer cellen te maken of door de cellen groter te maken. Dat laatste komt in de natuur niet veel voor. Je kunt cellen ook bijna nooit met het blote oog zien.
Plantencellen kunnen wel tijdelijk wat groter worden als ze veel water opnemen. De cellen knappen niet door de wateropname. Ze worden juist stevig en ze strekken zich uit (celstrekking). Je kunt het vergelijken met een fietsband die je oppompt.
Zo kunnen de knoppen van planten heel snel uitlopen en paddenstoelen de grond uitschieten.
Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.
Lees over dit onderwerp in de Kennisbank.
![]() |
Cellen van schimmels |
Beantwoord nu de vragen.
Eencelligen zijn nooit erg groot. Het pantoffeldiertje (ongeveer 0,3 mm) is een van de grootste eencellige organismen.
De diertjes vermenigvuldigen zich door celdeling
Bekijk het filmpje en lees de Kennisbank.
![]() |
Cellen en weefsels |
Beantwoord daarna de vraag.
De meeste organismen zijn veelcellig. Het menselijk lichaam bestaat uit ongeveer 100.000 miljard cellen. De grootste menselijke cel is de eicel (0,2 mm). De zaadcel is de kleinste (0,005 mm).
Al die cellen zijn door celdeling ontstaan uit één cel, de bevruchte eicel.