de volgende onderdelen van een cel in een afbeelding benoemen: celwand, celmembraan, celkern, kernmembraan, cytoplasma, vacuole, bladgroenkorrel, ★plastide, ★chromoplast, ★leukoplast, ★chloroplast.
uitleggen wat de functies van de verschillende cel onderdelen zijn.
de verschillen tussen een plantaardige- en een dierlijke cel beschrijven.
★ de verschillen tussen een plantaardige- en een dierlijke cel verklaren.
uitleggen dat cellen samen weefsel vormen, dat weefsels samen organen vormen en dat organen samen een orgaanstelsel vormen.
de organisatieniveaus binnen een organisme noemen (orgaan, weefsel en cel) en met een voorbeeld toelichten.
voorbeelden en functies van verschillende typen weefsels en organen bij planten en dieren noemen.
uitleggen dat cellen (actief en passief) stoffen kunnen opnemen en gebruiken.
verklaren dat opnemen en gebruiken van stoffen nodig is voor celdeling, celfuncties en groei.
uitleggen wat er gebeurt bij een celdeling.
★ = verdieping
Vaardigheden:
Je kunt:
een preparaat maken van een dierlijk of plantaardig weefsel.
een preparaat met een microscoop bekijken.
een schematische tekening van een microscopische waarneming maken.
een eigen onderzoeksvraag en hypothese formuleren bij een gegeven waarneming.