Onderzoeksvragen formuleren

Een "goede" onderzoeksvraag formuleren kan best lastig zijn. Bij deze een aantal checks die je langs kunt lopen, zowel voor je hoofdvraag als voor je deelvragen:

Is de vraag relevant (sluit aan bij doel)?
Als de vraag niet nodig is voor het realiseren van je oplossing, waarom zou je er dan tijd aan besteden? Dit betekent ook dat je hoofdvraag aangeeft wat voor centrale vraag je stelt om tot je oplossing te komen. De hoofdvraag wordt in verschillende aspecten opgesplitst in de deelvragen. Als een deelvraag dus niet binnen de scope van je hoofdvraag (en dus je doel) valt, is de vraag niet relevant (of je moet nog eens goed kijken naar je hoofdvraag...).

Is de functie duidelijk (m.b.t. type beroepsproduct)?
Is duidelijk hoe de vraag bijdraagt? Geeft het bijvoorbeeld informatie voor het beter begrijpen van het probleem of voor het komen tot een ontwerp?

Is de vraag neutraal? (niet mening of al richting een antwoord)
Een grote valkuil is dat er stiekem al een beslissing in de vraag verborgen zit, terwijl je eigenlijk nog in een fase zit waarin nog helemaal niet duidelijk is dat die beslissing wel de juiste is voor jouw situatie.

Is de vraag haalbaar (tijd, hulpmiddelen)?
Als je vraag heel veel tijd of geld gaat kosten om te beantwoorden, dan is het belangrijk om even goed na te denken of dit überhaupt wel mogelijk is en als het wel zou kunnen: of dit wel de beste manier is om je beschikbare tijd en geld te besteden.

Is het een open vraag? (niet ja/nee)
Het doel van een onderzoeksvraag is bepaalde informatie naar boven te halen. De keuze voor ja of nee is meestal het resultaat van een praktijkvraag die je met behulp van deze informatie wilde beantwoorden.

Is de vraag duidelijk? (één uitleg, bondig)
Het is belangrijk dat je vraag maar op een manier begrepen kan worden, zodat voor jezelf duidelijk is wat je wilt weten, maar ook voor je opdrachtgever, leidinggevende of docent.

Tip: Mocht je al ervaring hebben met het SMART formuleren van doelen en eisen, dan zul je daar een aantal aspecten van hierboven in herkennen (specific, acceptable, realistic).

Voorbeelden

A. Stel je doel is snellere afhandeling van bestellingen bij Bol.com. Welke vraag sluit dan beter aan bij het doel (relevantie)? Waarom?

  1. Hoe kan het aantal klachten over de afhandeling van bestellingen bij Bol.com naar beneden?
  2. Welke maatregelen zouden de afhandeling van bestellingen bij Bol.com kunnen versnellen?
Ook al is er misschien wel een relatie tussen het aantal klachten en de snelheid van de afhandeling, als het doel is de afhandeling zelf versnellen is de tweede vraag relevanter voor je doel.

 

B. Stel je hebt een ICT oplossing bedacht om de bestellingen bij Bol.com sneller af te kunnen handelen. Nu wil je die oplossing evalueren. Welke vraag geschikter als onderzoeksvraag? Waarom?

  1. Is de nieuwe situatie beter dan de oude situatie?
  2. Hoeveel verschilt de verwerkingstijd in de nieuwe situatie met de oude situatie?

Ten eerste is de eerste vraag een gesloten vraag. Het antwoord is ja of nee. De tweede vraag geeft je dan meer informatie: hoe groot is het verschil dan? Dan kun je vervolgens alsnog proberen de conclusie te trekken voor je praktijkvraag of de nieuwe situatie met jouw oplossing dan dus beter is.
Het tweede punt dat hier speelt is dat de eerste vraag erg onspecifiek is. Welk aspect is dan beter? Waar wil je naar kijken? Dit is bij de tweede vraag veel concreter: je gaat kijken naar de verwerkingstijd.

 

C. Stel je oma voelt zich eenzaam in het bejaardentehuis en je wilt haar helpen vanuit je ervaring met robots. Wat is dan een geschiktere vraag om mee te beginnen?

  1. Hoe kan een robot met oma kletsen over het weer?
  2. Hoe kan een robot oma helpen zich minder eenzaam te voelen?

Beide vragen zijn nog vrij abstract. Het zouden startpunten kunnen zijn als hoofdvraag, maar het zijn nog niet echt concrete informatievragen die al klaar zijn om te onderzoeken. Los daarvan is vraag 1 specifieker dan vraag 2. Dan kun je denken: specifiek is toch goed, maar er zit een verborgen aanname in: als een robot zou kletsen met oma over het weer, dan zou oma zich minder eenzaam voelen. Deze vraag gaat dus al een oplossingsrichting in, terwijl je nog helemaal niet hebt bepaald dat kletsen over het weer gaat helpen tegen eenzaamheid. Deze vraag is dus niet neutraal genoeg voor de fase waar je op dat moment in zit. Stel uit je onderzoek naar vraag 2 komt dat over het weer praten erg goed zou kunnen helpen, dan heb je een goede reden om de stap maken naar vraag 1.

 

Bronnen
Losse, M. (2011). Onderzoeksvaardigheden voor docenten. Boom Lemma.