Je kunt de volgende energiesoorten beschrijven: bewegingsenergie, zwaarte-energie, kernenergie, elektrische energie, chemische energie, warmte, licht en straling.
Je kunt in alledaagse situaties energieomzettingen herkennen. Ook kun je drie voorbeelden van energieomzettingen noemen.
Je kunt de volgende energiebronnen beschrijven: brandstoffen (kolen, olie, gas, hout, biomassa), water(kracht), wind en zon.
Je kunt uitleggen dat in een elektriciteitscentrale bewegingsenergie wordt omgezet in elektrische energie d.m.v. een dynamo bestaande uit een magneet en een spoel.
Transport:
Je kunt uitleggen dat elektrische energie door elektriciteitsleidingen wordt getransporteerd van de elektriciteitscentrale naar het stopcontact. Je kunt uitleggen dat een transformator bestaande uit twee spoelen hierbij de hoogspanning transformeert naar de benodigde spanning voor gebruik in huis.
Je kunt uitleggen dat zekering en aardlekschakelaar een elektrische huisinstallatie beveiligen. Je kunt uitleggen dat de zekering beschermt tegen doorbranden en overbelasting en dat de aardlekschakelaar beschermt tegen lekstroom. Je kunt uitleggen dat te veel elektrische stroom door het lichaam kan leiden tot elektrocutie.
Je kunt het verband tussen stroomsterkte en spanning met het waterkraanmodel beschrijven.
Je kunt het verschil tussen een serie- en parallelschakeling m.b.v. een plaatje visueel beschrijven.
Je kunt benoemen dat de spanning gemeten wordt met een voltmeter en de stroomsterkte met een ampèremeter.
Opslag:
Je kunt uitleggen dat een batterij chemische energie omzet in elektrische energie.
Je kunt benoemen dat geleiders stroom geleiden en dat isolatoren geen stroom geleiden.
Verbruik:
Je kunt aan de hand van de energielabels aangeven welk apparaat het minste energie verbruikt.
Je kunt energiegebruik beschrijven als product van vermogen en tijd, en vermogen als product van stroomsterkte en spanning.