Opdrachten taxonomie

.1.3 Theorievragen bij 17.1 Hoe ga je ordenen?

1. In de paragraaf 3.1 en de subparagrafen 3.1.1 en 3.1.2 staan begrippen vet gedrukt. Kies a of b.

a) (I) Neem de begrippen over in je schrift en omschrijf voor elk wat ermee bedoeld wordt.
b) (II) Maak een woordweb met alle begrippen, waaruit hun betekenis en samenhang duidelijk wordt.


2. (II) In figuur 1 zie je een fantasiedier. Je vindt er kenmerken van verschillende diersoorten in terug.
a) Noteer van dit dier de belangrijkste kenmerken.
b) Noteer achter elk kenmerk een diersoort waarbij je dit kenmerk ook aantreft.
c) Hoe zou je dit dier noemen?

Figuur 1. Een fantasiedier


3. (II) Wanneer je organismen die je wilt ordenen nauwkeurig hebt bekeken, kun je hun kenmerken gebruiken om de ordening te maken. Je gaat nu een groep fantasiedieren ordenen. In figuur 2 zijn ze getekend. Bekijk ze goed en beantwoord daarna de volgende vragen:
a) Hoe zou je de dieren in deze figuur noemen?
b) Op grond van welke kenmerken zeg je dat?
c) Welke onderlinge verschillen zijn er tussen de dieren?
d) In welke groepen zou je de dieren kunnen verdelen? Zet bij elke groep de gemeenschappelijke kenmerken.

Figuur 2


4. (III) Wat heeft de Griekse wetenschapper Aristoteles betekend voor de tegenwoordige taxonomie?


5. (III) Welk Rijk heeft volgens jou de minst ontdekte soorten organismen?


6. (I) Op welke kenmerken zijn de vier Rijken ingedeeld?


7. (I) Leg uit wat determineren inhoudt.


8. (I) Welke twee voedingswijzen kennen we bij organismen?


9. (II) Bekijk nog eens figuur 6 in paragraaf 3.1.2. Leg uit hoe je in dit schema kunt zien dat planten zelfvoorzienend zijn.


10. (I) In de tekst moeten de juiste begrippen ingevuld worden. Neem de letters a en b over en noteer het juiste begrip erachter.

In het rijk van de ... (a) hebben de cellen een celwand, bladgroenkorrels en een celkern. In het rijk van de ... (b) hebben de cellen geen celkern of bladgroenkorrels, maar wel een celwand."