1H02V.2 Werkblad ..................................................................................................................
Bij dit onderdeel heb je een werkblad nodig.
Je krijgt dit van je docent, maar kunt het ook hier downloaden:
1H02V.2 Uitleg ...................................................................................................................................
In een atlas worden de twee manieren van plaatsbepaling gebruikt.
De kaarten worden door lijnen verdeeld in vakken. Zowel de vakken als de lijnen zijn gecodeerd. In het plaatje zie je een voorbeeld.
In welk vak ligt Haarlem?
Op de kaart van Nederland zie je bij de lijnen getallen staan. Dit zijn de lengte- en breedtegraden. Al sinds de Griekse tijd worden plaatsen op aarde voorzien van zogenaamde coördinaten. Dat zijn getallen die iets vertellen over de ligging van een plaats. In de tweede eeuw voor Christus ontwikkelde Hypparchos van Alexandrië het systeem van lengte- en breedtecirkels zoals dat nu dus nog steeds gebruikt wordt. Het systeem werkt als volgt.
Elke plaats op aarde ligt tussen 180∘ westerlengte en 180∘ oosterlengte en tussen 90∘ noorderbreedte en 90∘ zuiderbreedte. De evenaar is de breedtecirkel die hoort bij 0∘. De lengtecirkel die hoort bij 0∘ wordt de meridiaan van Greenwich genoemd.
Op de aardbol is de plaats aangegeven die op 20∘ oosterlengte en 50∘ noorderbreedte ligt.
We zeggen: de coördinaten zijn 20∘ OL, 50∘ NB.