Stap 2: Slimme landbouw

Tiwanaku-boeren waren slimme boeren

De Altiplano is een hoogvlakte in de Andes die aan weerszijden van de grens tussen Bolivia en Peru ligt. Op die vlakte ligt het Tititacameer. Deze vlakte heeft een klimaat dat trekjes heeft van een hooggebergteklimaat. Het waait er vaak hard en ’s nachts daalt de temperatuur vaak tot onder het vriespunt. Ook varieert de hoeveelheid neerslag die er valt sterk van jaar tot jaar. In sommige jaren valt voldoende regen voor een goede groei van de gewassen, in andere jaren verdorren de gewassen min of meer en valt de oogst schraal uit. Er vallen op de Altiplano ook nog regelmatig hagelbuien die schade aanrichten aan gewassen. Kortom: het is een gruwelijk klimaat en niet bepaald geschikt om landbouw te bedrijven. Tenzij je het doet zoals de Tiwanaku-boeren het deden, tussen de 1e en 12e eeuw na Chr. De Tiwanaku leefden destijds op de Altiplano. Hun nazaten, de Aymara’s, wonen er nog.

In het landschap in de buurt van het Titicacameer legden de boeren verhoogde velden aan. Eerst legden ze een laag klei op de bodem die vrijwel geen water doorlaat en daarbovenop een laag grind en zanderige grond die water kan vasthouden. De velden waren vijf tot tien meter breed en 200 meter lang. Tussen de velden groeven de boeren greppels. Ze vulden die greppels en hielden die gevuld met water dat ze via natuurlijke geulen en kanalen aanvoerden uit heuvels in de buurt. Samen vormden de greppels, geulen en kanalen een irrigatiesysteem waarmee de gewassen beschermd konden worden tegen de gevolgen van langdurige droogte. De akkerbouwers voerden precies zoveel water aan als nodig was om de grond van de velden voldoende vochtig te houden. Uiteindelijk werd het water van het irrigatiesysteem via aquaducten naar het Titicacameer afgevoerd.

Arabieren in Spanje (711-1492)

De Arabieren of Moren kwamen in de achtste eeuw naar Spanje en zijn er acht eeuwen gebleven. Het heeft Spanje geen slecht gedaan. De Moren hebben, gewend aan droogte, allerlei technieken geïntroduceerd waarmee sinaasappels, saffraan en andere tropische producten werden geteeld. Met hun vernuftige irrigatiesystemen kon zelfs bergachtig land worden gecultiveerd.
Door de aanleg van terrassen in combinatie met bevloeiingskanalen konden steile berghellingen worden benut. In de Alpujarras (bergachtige streek in Andalusië) zijn hiervan nog genoeg voorbeelden te vinden. Water uit smeltwaterriviertjes, grotere rivieren en regenwater werd met behulp van onder- en bovengrondse kanalen met dammen, zijriviertjes via de akkers naar de zee geleid.
Men diende er met beleid en uitgebalanceerde technieken voor te zorgen dat het water in voldoende hoeveelheden, niet te snel (overstroming) en niet te langzaam (stagnatie) naar de gewassen werd gevoerd.

Waar geen gebruik van smeltwater gemaakt kon worden, boorden de Arabieren met behulp van slimme apparaten die door dieren in beweging werden gebracht, naar water in dieper gelegen bronnen en brachten dit naar de oppervlakte, waar het in grote reservoirs werd opgeslagen.