Voordat de landbouw was uitgevonden, konden landschappen worden omschreven als:
“gebieden die in hun uiterlijk een geheel vormen, bestaande uit een aantal natuurlijke elementen die zich op een bepaalde manier tot elkaar verhouden, die een onderlinge samenhang vertonen (grondsoort, reliëf, waterhuishouding, bodem, hoogteligging, het vormt een dynamisch systeem)”.
Maar nu moet deze omschrijving worden aangevuld met:
“en uit een aantal door de mens aangebrachte bouwstenen (bewoningsvorm, grondgebruik, verkaveling, infrastructuur)”.
Het verschil tussen de periode voor de uitvinding van de landbouw en de huidige tijd is vanaf grote hoogte of vanuit de ruimte nog goed te zien, want er zijn nog landschappen die niet door menselijk ingrijpen zijn veranderd.
Het ingrijpen van de mens heeft allerlei gevolgen voor gesteente en reliëf, planten- en dierenwereld, bodem, water, dampkring en klimaat. Dat zijn allemaal factoren, die we geofactoren noemen, waardoor landschappen ontstaan en vormgegeven worden.
In deze opdracht laten we het klimaat buiten beschouwing en spreken we alleen over de dampkring.
Als mensen bossen rooien en akkers aanleggen, verdwijnen sommige soorten dieren en planten en komen er andere voor in de plaats. De lucht wordt dan minder vochtig omdat een landschap met minder of geen bomen minder waterdamp afgeeft aan de lucht.
Als mensen op de akkers bestrijdingsmiddelen spuiten om schadelijke planten en dieren te doden, sterven niet alleen die soorten uit, maar ook andere soorten die met de giftige stoffen in aanraking komen.
Als mensen één geofactor beïnvloeden binnen dit dynamische systeem, dan veranderen andere geofactoren ook, vanwege de onderlinge relaties, zonder dat het de bedoeling is.
Hoe dat komt, zie je in dit videofragment: van 0.30 min. “Laten we beginnen met” tot 3.29 min. “waarbij alles met elkaar te maken heeft."