1.3.2 Als of dan?

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie
Er worden in het dagelijks leven regelmatig fouten gemaakt met de woorden als en dan.

Hoe werkt het?
Het woord dan gebruik je na de vergrotende trap (stoerder, liever, leuker). Er is in dit geval altijd sprake van een verschil. Bijvoorbeeld:

Pim is groter dan ik.


Het woordje als gebruik je altijd in de combinatie met de woorden: (net) zo en even. Je hebt hier te maken met zinnen waarin de elementen gelijk staan aan elkaar. Bijvoorbeeld:

Joris is net zo lang als jij.

Maar ook in de volgende zin wordt als gebruikt, ondanks het feit dat ze niet precies even lang zijn. Hier moet als komen te staan, omdat de woorden net zo in de zin staan.  

Joris is bijna net zo lang als jij.

 

 

Juiste persoonlijk voornaamwoord achter als/dan
Daarnaast is het belangrijk dat je het juiste persoonlijke voornaamwoord achter als of dan zet. Dit kan je horen door (in je hoofd) de persoonsvorm nogmaals achter de zin te plakken.

Joris is net zo groot als ik (ben), dus niet: Joris is net zo groot als mij.

Maaike rent harder dan jij (rent), dus niet: Maaike rent harder dan jou.

Max werkt sneller dan hij (werkt), dus niet: Max werkt sneller dan hem.

Jullie trainen eerder dan wij (trainen), Jullie trainen eerder dan ons.

 

 

Bekijk onderstaand filmpje.

 

Bekijk onderstaande uitspraak en bedenk voor jezelf of met je buurman of buurvrouw wat hier wordt bedoeld.

 

 



 

 

Opdracht 1
Geef van onderstaande zinnen aan of die juist of onjuist zijn. En verbeter de foute zinnen (schrijf de hele zin verbeterd op).

1. Zij zijn sneller als ons.

2. Patty is bijna even oud als ik.

3. Dat team is beter als wij.

4. Die verwijswoorden zijn moeilijker als ik dacht.

5. Joris kan beter zingen dan mij.

6. Ik heb meer koekjes gegeten dan hem.

7. Myrthe heeft langer haar dan zij.

8. Ik heb mijn huiswerk sneller gemaakt als jou.


 

Opdracht 2
Kies telkens het juiste woord. Let op! In sommige zinnen moet je twee keer kiezen.

 

1. Tobias heeft een beter rapport als / dan    mij / ik.  

2. Synthia gaat net als jou / jij naar Oostenrijk op vakantie.  

3. Ik sta vaker op afwezig als / dan    hij / hem.  

4. Karin is even oud als mij / ik.

5. Dat volleybalteam is duidelijk beter als / dan    ons / wij.

6. De docent heeft het werk strenger nagekeken als / dan    zij / haar.

 


Opdracht 3
Maak onderstaande opdracht.

 

 

 

Opdracht 4
Klik op onderstaande linkjes en maak de opdrachten. 

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-als-of-dan/

 

https://www.taalvoutjes.nl/quiz-als-dan

 

 

 

De antwoorden van opdracht 1 en 2 vind je hier:

antwoorden