Lesdoelen:
Aan het eind van deze les ...:
Theorie
Net als vorige jaar, ga je een werkstuk maken. De komende periode ga je hiermee aan de slag. Tijdens deze les lopen we de verschillende elementen die in het werkstuk thuishoren langs.
Een werkstuk heeft altijd een aantal vaste onderdelen:
Al deze onderdelen worden hieronder besproken.
Voorblad
Het voorblad het is de voorste pagina van je werkstuk. Hierop staat de titel/ het onderwerp van je werkstuk, een plaatje, je voor- en achternaam, je klas en de docent voor wie je werkstuk maakt. Hieronder zie je een voorbeeld van een voorblad.
Inhoudsopgave
In de inhoudsopgave komen alle elementen te staan die in je werkstuk worden behandeld. Je zet deze hoofdstukken in de juiste volorgde en je zet erachter op welke pagina je het desbetreffende hoofdstuk kan vinden. Je noteert alleen het paginanummer waarop het hoofdstuk begint. Een voorbeeld van een inhoudsopgave vind je hieronder.
Zet voor de paginanummer geen blz. ⇒
Je kan zien dat het hoofdstuk De geschiedenis twee bladzijdes in beslag neemt. Toch hoef je geen twee paginanummers neer te zetten.
Inleiding (minstens 200 woorden)
Na de inhoudsopgave komt de inleiding. In de inleiding vertel je de volgende aspecten:
Wees uitgebreid en probeer in je inleiding de lezer nieuwsgierig te maken naar jouw werkstuk. Probeer je onderwerp dus eigenlijk een beetje te 'verkopen'.
6 Deelonderwerpen (minstens 350 woorden per deelonderwerp)
Dan komen de deelonderwerpen (hoofdstukken). De informatie die je hebt opgezocht ga je hierin verwerken. Zorg ervoor dat elk hoofdstuk minstens 350 woorden bevat. Haal de informatie uit verschillende bronnen, denk hierbij aan: het internet, boeken, documentaires, interviews, informatiegidsen/ brochures etc.
Kijk ook kritisch naar je bronnen. Zo is Wikipedia lang niet altijd even betrouwbaar. Probeer dus altijd wat verder te zoeken dan dat.
Schrijf de informatie in je eigen woorden op, dus ga geen informatie kopiëren plakken of alleen een paar woordjes veranderen. Het helpt om:
1. Eerst de informatie minstens twee keer lezen, zodat je zeker weet dat je het begrijpt;
2. Dan de tekst even weg te doen en het in je eigen woorden te herhalen;
3. Pak vervolgens de tekst er weer bij en kijk of je alle dingen hebt benoemd die je wilde benoemen;
4. Pas eventueel waar nodig aan.
Tip: Houd tijdens het maken van het werkstuk al goed bij welke bronnen je hebt gebruikt, zodat je dit niet achteraf weer moet uitzoeken. Noteer je gebruikte bronnen dus meteen in een document, dat scheelt veel werk (en stress) op het eind.
Conclusie (minstens 200 woorden)
In de conclusie ...:
Signaalwoorden die je zouden kunnen helpen zijn: kortom, dus, daarom, dat houdt in...
Bronnenlijst
Tijdens het maken van je werkstuk heb je, als het goed is, meerdere bronnen (boeken, sites, documentaires e.d.) gebruikt. Al deze bronnen noteer in je een bronnenlijst, zodat de docent precies kan zien waar jij je informatie vandaan hebt gehaald.
Er zijn regels verbonden aan het vermelden van je bronnen. Zo moeten deze altijd op alfabetische volgorde staan en moeten ze moeten op een bepaalde manier worden opgeschreven. Hieronder zie je een voorbeeld bij de bronvermelding van een boek en van een internetsite.
Boek:
AuteurAchternaam, EersteInitiaal. (Jaar). TitelBoek (Editie). Stad, Land: Uitgever.
Voorbeeld:
Sneijder, W. (2014). Schieten van afstand treft vaak doel. Dordrecht, Nederland:
Voetbal International.
Internet:
URLsite. Geraadpleegd op (datum).
Voorbeeld:
https://www.jbproductions.nl/artiest/431/trijntje-oosterhuis/biografie. Geraadpleegd op 15 december 2020.
Tip: Houd tijdens het maken van het werkstuk al goed bij welke bronnen je hebt gebruikt, zodat je dit niet achteraf weer moet uitzoeken. Noteer je gebruikte bronnen dus meteen in een document, dat scheelt veel werk (en stress) op het eind.
Hieronder vind je een handleiding voor het maken van een werkstuk. Hierin worden de verschillende hoofdstukken nog uitgebreider beschreven.
Belangrijk!
Hieronder staan nog een aantal belangrijke elementen waarop je moet letten tijdens het maken van het werkstuk.
Eigen woorden
Zorg te allen tijde dat je het werkstuk in je eigen woorden schrijft, maak er jouw verhaal van! Natuurlijk mag je informatie van sites en uit boeken halen, maar het is absoluut niet de bedoeling dat je deze teksten kopieert en plakt! Ook niet om vervolgens wat woorden aan te passen of te verwijderen.
In je eigen woorden schrijven lijkt lastig, maar iedereen kan het! Zie onder het kopje hoofdstukken hoe je dit het beste kan aanpakken.
Wanneer er teksten gekopieerd en geplakt zijn, wordt er fraude gepleegd. Hier zullen uiteraard consequenties aan vastzitten.
Spelling, interpuntie en zinsopbouw
Tijdens het schrijven van je werkstuk moet je goed op je spelling, interpuntie en zinsopbouw letten.
Bij de spelling let je extra op de werkwoordspelling. Als het goed is, heb je hier van het jaar al mee geoefend. Veel voorkomende fouten zijn bijvoorbeeld: ik wordt of hij vind.
Vul telkens bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd het woordje lopen in om te horen of je alleen de stam schrijft of stam + t. Wees je bewust van je spelling en lees alles minstens twee keer door wanneer je aan het typen bent.
Het kan natuurlijk ook gebeuren dat je soms per ongeluk een letter te veel of een letter te weinig neerzet.
Lees alles dus goed na! En laat iemand anders ook naar je tekst kijken. Twee paar ogen zien meer, dan één paar ogen...
Naast spelling moet je goed letten op interpunctie. Met interpunctie worden de leestekens bedoeld! Zet dus punten, komma's en vraagtekens waar die horen!
Zet altijd een punt achter het einde van de zin, maar niet achter de titel of de titels van de hoofdstukken.
Zet een komma voor de verbindingswoorden omdat, maar, want, terwijl, doordat etc. Niet voor het verbindingswoord en. Er hoort ook een komma tussen twee persoonsvormen.
Soms heb je een vraag als titel van een hoofdstuk denk eraan om dan een vraagteken achter de vraag te zetten.
Let daarnaast ook op de zinsopbouw. Maak je zinnen niet te lang en maak gebruik van signaalwoorden!
Verzorging en inleveren
Als je je werkstuk gaat inleveren, zorg je ervoor dat het er netjes en verzorgd uitziet. Het werkstuk moet worden uitgeprint, dus doe het daarna in mapje of doe er een nietje in.
Zorg dat je werkstuk er aantrekkelijk uitziet met plaatjes, paginanummers en lettertype Arial grootte 12. De titels mogen uiteraard wat groter.
Lever het werkstuk dus uitgeprint, verzorgd en op tijd in bij je docent!
Opdracht
Je gaat nu zelf aan de slag met het maken van een werkstuk. Het is belangrijk dat je een onderwerp kiest dat echt bij jou past/ jij interessant vindt. Dat maakt het maken van een werkstuk een stuk leuker! Kies wel een ander onderwerp dan waarover je je presentatie gaat doen/ hebt gedaan.
Je mag allerlei onderwerpen kiezen, denk bijvoorbeeld aan:
- een land, regio of stad (Japan, de Randstad of Amsterdam);
- een bepaald persoon (Michael Jackson of Nelson Mandela);
- een merk dat jij leuk vindt (Playstation, Iphone of Dior);
- een bedrijf of organisatie (McDonalds, Netflix of Amnesty International);
- een beroep dat jij misschien wel zou willen doen (piloot of verpleegster);
- iets uit de natuur (ruimte, klimaat of aardbevingen);
- ziektes en aandoeningen (syndroom van down of anorexia);
- een sport, evenementen, zoals de Olympische Spelen, dagelijkse dingen, zoals slapen.
En ga zo maar door...
Als je een onderwerp heb gekozen, ga je minstens zes deelonderwerpen bedenken bij dat onderwerp. Bedenk wel dat elk hoofdstuk uit minstens 350 woorden moet bestaan, dus denk hier goed over na. Een woordspin zou je hierbij kunnen helpen.
Behalve dat je werkstuk alle bovenstaande hoofdstukken moet hebben, is het natuurlijk ook belangrijk dat je let op je zinsopbouw, spelling en verzorging.
Opdracht 1
Mocht je nog niks in gedachten hebben, ga dan eens op internet zoeken naar onderwerpen.
Als je een onderwerp hebt gekozen ga je onderzoeken of er daadwerkelijk genoeg informatie te vinden is over het onderwerp. Het zou namelijk heel vervelend zijn als je al een eind op weg bent en je niet meer verder kunt, omdat er geen informatie meer te vinden is. Dan wordt je werkstuk inhoudelijk erg mager of moet je zelfs switchen van onderwerp en dat kost veel tijd.
Ga dus zorgvuldig op zoek naar een onderwerp!
Opdracht 2
Nu je een onderwerp hebt gevonden, ga je bedenken welke deelonderwerpen / deelvragen er in jouw werkstuk worden uitgewerkt. Je moet minstens zes deelonderwerpen bedenken. De verplichte hoofdstukken (inleiding en conclusie) tellen hierin niet mee!
Woorden die je zouden kunnen helpen om deelonderwerpen / deelvragen te kunnen bedenken zijn:
Hoe ...
Wat ...
Waar ...
Wanneer ...
Waarom ...
Waarmee ...
Het beoordelingsformulier vind je hier: