1.2.2 Hoofd- en bijzinnen

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie hoofd- en bijzinnen
Een zin met één persoonsvorm wordt ook wel een enkelvoudige zin genoemd. Er zijn ook zinnen waarin twee of zelfs meer persoonsvormen voor komen. Zo'n zin noemen we een samengestelde zin.

Zo'n samengestelde zin bestaat dus uit meerdere zinnen die zijn samengevoegd. Elke zin heeft op zichzelf een persoonsvorm en een onderwerp. Kijk maar naar het volgende voorbeeld:

Vandaag voelt Mirjam zich niet zo lekker, dus blijft ze lekker thuis.

In de eerste zin is voelt de persoonsvorm en Mirjam het onderwerp.

In de tweede zin is blijft de persoonsvorm en ze het onderwerp.

Je hebt hier dus duidelijk met een samengestelde zin te maken. Als je de zin van tijd verandert, hoor je ook dat twee woorden veranderen (de twee persoonsvormen).

 

Zo'n samengestelde zin kan bestaan uit verschillende soorten zinnen. Er is namelijk een onderscheid te maken tussen hoofdzinnen en bijzinnen.

Bij een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar.

Bij een bijzin staan er woorden tussen de persoonsvorm en het onderwerp. Deze staan dus niet naast elkaar.

In de volgende samengestelde zin is dit duidelijk te zien:

Dirk gaat morgen met de bus naar school, omdat zijn fiets kapot is.

In het bovenstaande voorbeeld is in beide zinnen de persoonsvorm vetgedrukt en het onderwerp is onderstreept. Je kan zien dat in de eerste zin de persoonsvorm (gaat) en het onderwerp (Dirk) naast elkaar staan. In de tweede zin is dit niet het geval. Tussen de persoonsvorm (is) en het onderwerp (zijn fiets) staat een ander zinsdeel (kapot).

De eerste zin is dus een hoofdzin en de tweede zin is een bijzin.

Het kan ook zo zijn dat een samengestelde zin begint met een bijzin:

Wanneer ik vanmiddag thuiskom, ga ik direct de vaatwasser leegruimen.

In dit voorbeeld zie je dat in de eerste zin de persoonsvorm (thuiskom) en het onderwerp (ik)  niet naast elkaar staan, dus is dit een bijzin. In de tweede zin staan de persoonsvorm (ga) en het onderwerp (ik) wel naast elkaar, dus hier heb je te maken met een hoofdzin.

Je kan ook alleen twee hoofdzinnen hebben, zoals in de volgende samengestelde zin:

Maartje en Kiki gaan naar het theater en wij gaan naar de film.

Let op! Je kan geen twee bijzinnen hebben zonder dat er een hoofdzin is. Er moet altijd minstens één hoofdzin aanwezig zijn in een samengestelde zin.

 

Opdracht 1
Schrijf van de volgende zinnen alleen de persoonsvorm(en) op. Zet een * bij elke zin die samengesteld is, dus die minstens twee persoonsvormen heeft.

1. Jolien vindt het vak media erg leuk.

2. Maarten krijgt een nieuwe oplader, omdat die van hem stuk is.

3. Suzanne wil graag naar de dierentuin, terwijl Gihan naar de Efteling wil.

4. Wij hebben heel hard gewerkt om het af te krijgen.

5. Ik weet wel waar hij verstopt zit.

6. Marnix volgt de pijlen tot hij bij de juiste bestemming komt.

7. Mijn computer is echt heel traag met opstarten.

8. Als je goudsmid bent, restaureer je ook antieke voorwerpen.

 

Opdracht 2
Schrijf de volgende zinnen over in je schrift en omcirkel de persoonsvorm en onderstreep het onderwerp. Staan deze naast elkaar dan heb je te maken met een hoofdzin. Staan deze niet naast elkaar dan heb je te maken met een bijzin. Bedenk telkens voor jezelf of je te maken hebt met een hoofd- of een bijzin.  

1. Waarom mogen zij zwemmen, terwijl wij moeten werken?

2. Als je gebruik maakt van kleurpotloden, moet je ze daarna wel opruimen.

3. Zodra Lisa de kamer binnenkomt, begint iedereen te juichen.

4. Sasja weet al wat zij krijgt, omdat ze per ongeluk haar cadeau heeft gezien.

5. Vrijdagavond kan ik niet afspreken, aangezien ik dan al een afspraak heb.

 

Opdracht 3
Maak onderstaande oefening.

 

Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 1 en 2.

antwoorden