In dit hoofdstuk ga je aan de slag met fictie en non-fictie. In het dagelijks leven heb je hier namelijk veel mee te maken. Je leert onder andere over personages, verhaallijnen en vertelperspectieven. Je gaat aan de slag met fragmenten uit tv-series en en stukjes tekst. In het laatste hoofdstuk ga je aan de slag met poëzie en stijlfiguren.
Lesdoelen:
Aan het eind van deze lessen ...:
kan je vertellen wat een genre is;
kan je van verschillende boeken / films / series het genre benoemen;
kan je vertellen of een verhaal fictie of non-fictie is;
kan je hoofdpersonen en bijfiguren van elkaar onderscheiden;
kan je benoemen of een personage een round character of een flat character is;
kan je vertellen wat een antiheld is en hier voorbeelden van geven;
kan je vertellen wat een speaking name is;
kan je vertellen wat het verschil is tussen verteltijd en de vertelde tijd;
kan je vertellen wat het verschil is tussen een flashback en een flashforward;
kan je vertellen wat het verschil is tussen tijdversnelling en tijdvertraging;
kan je de verschillende perspectievenvan een verteller benoemen en herkennen;
kan je vertellen wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen poëzie en muziek;