Begrippen en samenvatting

Begrippen:

 

Parlementaire democratie: een land waarin niet de burgers zelf, maar gekozen volksvertegenwoordigers de belangrijkste beslissingen nemen.

Vrije en geheime verkiezingen: je mag zelf beslissen op wie je stemt en je stem is anoniem.

Algemeen kiesrecht: het recht om als burger de volksvertegenwoordigers voor het parlement, de gemeenteraad en het Europees Parlement te kiezen.

Grondwet: hierin staan de belangrijkste rechten en plichten van de burgers precies omschreven, net als de bevoegdheden van de overheid.

Trias Politica: de scheiding van de politieke macht in drie onderdelen (de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).

Wetgevende macht: stelt wetten vast waaraan burgers en de overheid zich moeten houden.

Uitvoerende macht: zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten worden uitgevoerd.

Rechterlijke macht: beoordeelt of wetten goed worden nageleefd en doet uitspraak in conflicten.

Grondrechten: de belangrijkste rechten van burgers die in onze samenleving gelden en in de grondwet zijn vastgelegd.

Artikel 1 van de Grondwet: allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.

Rechtstaat: is een land waar de rechten en plichten van de burgers en van de overheid zijn vastgelegd.

Rechtszekerheid: dat je erop kunt rekenen dat je rechten gerespecteerd en uitgevoerd zullen worden.

Rechtsgelijkheid: elke burger kan erop rekenen dat bij gelijke situaties iedereen hetzelfde wordt behandeld (dus ook bestraft).

Machtenscheiding: zie trias politica

Zwevende kiezers: kiezer die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemt

Peilingen: tijdens de verkiezingen analyseren commentatoren het debat. Welke partij staat er goed voor? Welke niet?

Lijsttrekker: de persoon die bovenaan een verkiezingslijst staat van een politiek partij

Kabinetsformatie: de onderhandelingen over welke partijen gaan regeren.

Coalitievorming: twee of meer partijen die samen afspraken maken om de regering te vormen

Regeerakkoord: de plannen voor het regeringsbeleid voor de komende jaren.

Miljoenennota: een overzicht van de belangrijkste uitgaven en inkomsten die de regering voor dat jaar verwacht.

Troonrede: bevat de plannen van de regering voor het komende jaar (voorgelezen door het staatshoofd).

Prinsjesdag: derde dinsdag in september. Dag waarop het staatshoofd de troonrede voorleest en de minister van Financiën de miljoenennota presenteert.

Recht van amendement: het recht van de Tweede Kamer om wetsvoorstellen te veranderen.

Staatcourant: officieel dagblad van het Koninkrijk der Nederlanden, waarin allerlei overheidsmededelingen worden gepubliceerd.

Recht van interpellatie: de ministers en staatssecretarissen ter verantwoording roepen in een debat

Recht van enquête: onderzoek instellen door een speciale commissie

Vragenrecht: het recht om mondelinge en schriftelijke vragen te stellen

Recht van motie: het recht om een schriftelijke mening te geven over het beleid van een minister

Budget of begrotingsrecht: de begroting goed- of afkeuren of wijzigen: deze laatste behoort ook tot de wetgevende taak.

Ministeriële verantwoordelijkheid: het kabinet is verantwoordelijk voor het bestuur van ons land en voor alles wat de koning in het openbaar zegt en doet.

Constitutie: Zie grondwet

Kabinetscrisis: het kabinet treedt af na onderlinge problemen of een conflict met de Tweede Kamer.

Dictatoriaal politiek systeem: een land waar de macht in handen van één persoon, een kleine groep mensen of één partij is.

Censuur: controle op voor publicatie bestemde artikelen, televisie uitzendingen, boeken en films.

Parlement: bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer.

Fractie: een groep vertegenwoordigers van één politieke partij in een gekozen orgaan.

Fractievoorzitter: voorzitter van de fractie van een politieke partij in de Tweede kamer

Stemrecht: wetten goed- of afkeuren

Recht van initiatief: zelf voorstellen van wetten indienen

Recht van amendement: recht om wijzigingen op een wetsvoorstel in de te dienen

Kabinet: alle ministers en hun staatssecretarissen samen.

Motie van wantrouwen: een Tweede Kamerlid zegt dat hij of zij een minister niet meer vertrouwt en probeert een meerderheid in de Tweede Kamer hiervoor te halen.

Coalitiepartijen: twee of meer partijen die samen de regering vormen.

Oppositiepartijen: de politieke partijen die niet in de regeringscoalitie zitten.

Nationaal bestuur: bestuur van het land

Regering: de ministers samen met de koning, maar zonder de staatssecretarissen.

Ministeries: afdelingen van de regering waar één minister de baas is.

Monarchie: vorm van bestuur met een erfelijke koning aan het hoofd.

Republiek: staatsvorm met gekozen staatshoofd

Ceremoniële functie: taak van de koning bv. gebouwen openen, schepen te water laten gaan, enz.

Symbolische functie: taak van de koning bv. Koningsdag, Prinsjesdag, lintjes uitdelen enz.

Representatieve functie: taak van de koning bv. Gastheer voor bezoeken van buitenlandse staatshoofden, het gezicht zijn van Nederland in het buitenland, enz.

Staatssecretaris: soort hulpminister die verantwoordelijk is voor een deel van het beleidsterrein van een minister.

Stroming: een geheel van ideeën over wat belangrijk is in de maatschappij en hoe mensen het beste met elkaar kunnen samenleven.

Progressief: vooruitstrevend.

Conservatief: behoudend.

Liberalisme: heeft vrijheid en eigen verantwoordelijkheid als belangrijkste uitgangspunten.

Particulier initiatief: initiatieven van burgers, zoals een eigen bedrijf beginnen.

Deregulering: de overheid bemoeit zich zo min mogelijk met de economie en maakt de regels en procedures zo simpel mogelijk.

Abortus: ingreep waarbij een ongeboren kind uit de buik wordt weggehaald

Euthanasie: levensbeëindiging

Sociaaldemocratische stroming: heeft gelijkheid en gelijkwaardigheid als uitgangspunten.

Christendemocratische stroming: heeft het christelijk geloof en de Bijbel als

uitgangspunt.

Rentmeesterschap: mensen moeten zuinig met de aarde omgaan, omdat die door God in ruikleen is afgestaan.

Rechtsextremistische stroming: heeft als uitgangspunt de ongelijkwaardigheid tussen mensen.

Racisme: discriminatie op grond van ras.

Nationalistisch: als je streeft naar meer macht voor je eigen land

Ecologische stroming: heeft als uitgangspunt dat de natuur en het milieu zo min mogelijk aangetast mag worden door de mens.

Populisme: een stijl van politiek bedrijven die de bevolking eenvoudige oplossingen voor complexe problemen voorschotelt.

Verkiezingsprogramma's: Hierin wordt vastgelegd welke ideeën een politieke partij heeft.

Gemeenteraad: het door de burgers gekozen orgaan van de gemeente.

Gemeente: gebied (vaak een stad met omliggende dorpen) dat door een college van

burgemeester en wethouders wordt bestuurd.

College van B&W: bestaat uit de burgemeester en wethouders en is het dagelijks bestuur van de gemeente.

Wethouders: hebben in het college een eigen takenpakket.

Burgemeester: de voorzitter van het college van B en W en de gemeenteraad.

Ruimtelijke ordening: de wetten en regels van de overheid waarmee bepaald wordt op welke manier de ruimte gebruikt mag worden.

Commissaris van de koning: voorzitter van zowel Provinciale Staten als Gedeputeerde Staten.

Gedeputeerde Staten: het dagelijks bestuur van de provincie.

De Provinciale Staten: het door de burgers gekozen orgaan van de provincie. Zij stemmen over provinciale besluiten en hebben een controlerende taak.

Politieke agenda: onderwerpen waarvoor politici met elkaar oplossingen zoeken.

De publieke opinie: de mening van veel mensen over een kwestie.

Massamedia: media die zich met hun communicatieboodschap tot grote groepen mensen tegelijk richten.

Prioriteit: welk probleem wordt als eerste aangepakt?

Compromissen: afspraken waarbij alle partijen een beetje toegeven.

Meerderheidsbesluiten: besluitvorming volgens het democratisch beginsel

Ambtenaren: werken in opdracht van politici aan de voorbereiding en uitvoering van beleid.

Actie-, pressie- of belangengroepen: groepen die bepaalde belangen nastreven en proberen de politieke besluitvorming te beïnvloeden.

Handtekeningenactie: het verzamelen van handtekeningen om steun voor een bepaalde zaak te krijgen

Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS): een gemeenschappelijke markt voor deze grondstoffen, opgericht door zes landen in 1951, had als doel de Europese economie nieuw leven in te blazen.

Europese Economische gemeenschap (EEG): uitbreiding van de EGKS op economisch gebied.

Europees Parlement: beslist (mee) over nieuwe wetten en controleert de Europese Commissie.

Europese Commissie: stelt wetten voor en is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan.

Raad van Ministers: bestaat uit ministers uit alle EU-landen en stemt over wetsvoorstellen.

Lobbyen: bij politici steun vragen voor de eigen standpunten.

Referenda: burgers stemmen zelf over een politiek voorstellen.

Pluriformiteit: de aanwezigheid van veel verschillende media

Publieke opinie: de mening die het grootste deel van de bevolking over een kwestie heeft