Het Aralmeer is veranderd in een zoutwoestijn. Zo extreem als in dit deel van Zuidwest-Azië is het nergens, maar verzilting (het geleidelijk toenemen van het zoutgehalte van de bodem of water) is een groot probleem.
In Nederland treedt verzilting vooral op als zout zeewater in het grondwater doordringt. De mate waarin dat gebeurt, wordt bepaald door de hoogteligging ten opzichte van de zee en de afstand tot de zee (zie Bosatlaskaart Nederland - Waterkwaliteit - Verzilting: GB55, Kaart 44C).
Vooral gebieden die onder zeeniveau liggen, achter dijken of duinen, hebben last van zoute kwel.
Ergens anders vindt verzilting vooral plaats door menselijk handelen: bijvoorbeeld bij het gebruik van onzorgvuldige irrigatiemethoden.
Zout water is zoet water, waarin zout en mineralen zijn opgelost. Zout en mineralen zitten in de grond of in rotsen waar het water overheen is gestroomd. Ook in zoet water zit een minimale hoeveelheid zout (maar zo weinig dat je het niet proeft).
In veel gebieden valt er weinig neerslag, te weinig om er landbouw te bedrijven. Dat gebrek aan neerslag is te compenseren door het bevloeien van de landbouwgronden. Zeker in wat warmere gebieden verdampt daarbij een deel van het irrigatiewater en blijven er zouten in de bodem achter.
Bij te veel bewateren stijgt de grondwaterspiegel en verdampt er ook grondwater dat toch al meer zouten bevat.
Ongeveer een derde van het geïrrigeerde land in de belangrijkste irrigatielanden lijdt aan verzilting van de bodem: Israël 13%, Pakistan 14%, China en Mexico 15%, Australië 20%, Egypte en Peru 30% en Irak 50%.
Verzilting van de bodem zorgt voor een verminderde gewasopbrengst en zorgt er in het ergste geval voor dat er geen landbouw meer mogelijk is.