Tijdens deze les hebben we het over biotopen, ecosystemen en kringlopen. Belangrijke onderdelen in de biologie en als dierverzorger/paraveterinair belangrijk om te weten dat ieder organisme relaties aangaat met de omgeving. Een ecosysteem is zo’n gebied waarbinnen organismen verschillende relaties hebben. Factoren hebben invloed op deze relaties en deze factoren kunnen abiotisch en biotisch zijn.
Abiotische factoren zijn factoren die niet leven. Hierbij kun je denken aan de temperatuur of de zuurgraad van het water. Biotische factoren zijn factoren die wel leven. Hierbij kun je denken aan de grote van een populatie of het aantal roofdieren in een gebied.
Onder een ecosysteem vallen alle levende en niet-levende delen in een gebied, die een bepaalde relatie met elkaar hebben. Twee dieren behoren tot dezelfde soort als ze samen een vruchtbare nakomeling kunnen produceren. Dit betekend dat de nakomeling ook zelf nakomelingen kan produceren. Hun DNA bevat nagenoeg dezelfde codes waardoor ze dezelfde soort vormen. Door twee soorten te kruisen krijg je soms een nieuwe soort die geen nakomelingen kan produceren. Denk bijvoorbeeld maar aan het muildier en de muilezel.
Biotische en abiotische factoren hebben invloed op het leven in een ecosysteem. De dieren en planten die het beste zijn aangepast aan deze factoren zullen het langste leven. Denk maar terug aan de les: ‘survival of the fittest’. Dieren die het meest zijn aangepast, zullen de meeste nakomelingen produceren, waardoor de gunstige eigenschappen van deze dieren steeds meer voorkomen binnen een populatie.
Als voorbeeld. Als de temperatuur binnen een gebied extreem stijgt, zullen er maar enkele dieren en planten overleven. Deze organisme hebben tolerantiegrenzen waarbinnen de extreme temperatuur ligt. In figuur 1 zie je de tolarantiegrenzen van een tropische vis.
Figuur 1: Tolerantiegrenzen van een tropische vis
Tolerantiegrenzen geven aan in welke omstandigheden een individu in leven blijft, buiten deze grenzen gaat het dier dood. Tolerantiegrenzen verschillen soms sterk per individu. Na het stijgen van de temperatuur zullen de overgebleven organisme zich gaan voortplanten, waardoor er een populatie ontstaat waarin elk dier of plant is aangepast aan deze extreem hoge temperatuur. We zeggen dan dat de populatie zich heeft geadapteerd (adaptatie).
In het vorige voorbeeld veranderde een abiotische factor, de temperatuur. Als de biotische factoren veranderen kan dat gevolgen hebben voor iedereen met bepaalde relaties tot die biotische factor. Hieronder een aantal van deze relaties.
Intraspecifieke relaties (binnen een soort):
Interspecifieke relaties (tussen soorten):
Figuur 2: Schematisch overzicht van de verschillende relaties
Bij deze les hoort onderstaande PowerPoint en huiswerk-opdracht:
Les H5 - Biotopen, Ecosystemen en kringlopen
Opdrachten H5 Biotopen en ecosystemen.docx
Bekijk of lees bij deze les ook onderstaande bronnen:
Filmpje: Hermietkreeft en anemoon - twee kunnen meer dan één