Bestudeer de onderstaande woordenlijst.
een hoed sokken schoenen een shirt een overhemd kleren een zak een zwembroek een koffer gympen een horloge een sjaaltje handschoenen een regenjas een spijkerbroek |
ein Hut Socken Schuhe ein T-Shirt ein Hemd Kleidung eine Tasche eine Badehose ein Koffer Turnschuhe eine Uhr ein Schal Handschuhe ein Regenmantel eine Jeans |
slippers een pyjama katoen fluweel wollen een paraplu een pet een vest kousen een vest een rok een bril een jas een broek |
Hausschuhe ein Schlafanzug Baumwolle Samt Wolle ein Regenschirm eine Baseballmütze eine Strickjacke Strümpfe eine Weste ein Rock eine Brille eine Jacke eine Hose |
In de volgende oefeningen ga je in Duitse winkels boodschappen doen.
Let op de namen van de winkels!