Boek: Dit zijn de namen
Auteur: Tommy Wieringa
Leesniveau: 4
Standaardverslag
Het standaardverslag bestaat uit de volgende onderdelen:
- samenvatting van het boek
- overzichtelijke analyse met de belangrijkste elementen uit de verhaalanalyse
- informatie over de schrijver
- je eigen mening over het gelezen boek
Bij deze opdracht geldt dat je alle informatie (met uitzondering van je eigen mening) letterlijk van internet mag overnemen. Vermeld in dat geval bij elk onderdeel de gebruikte bron. Wees kritisch in de bronnen die je gebruikt. Jij bent verantwoordelijk voor de kwaliteit van de verwerkingsopdracht.
Samenvatting:
In deel I zijn twee verhaaldraden die zich onafhankelijk van elkaar ontwikkelen. Voor het gemak worden ze in deze samenvatting gescheiden weergegeven. In de structuur van de roman wisselen de verhaallijnen zich af.
De draad van Pontus Beg
De roman begint in Michailopol, een niet bestaande grensstad ergens in de steppe van de Oekraïne. Het stadje ligt er volstrekt verlaten en afgesloten van de wereld. We maken in dit decor kennis met de 53-jarige politiecommissaris Pontus Beg. Zijn enige lichtpuntje in zijn grauwe wereld en grijze bestaan is de maandelijkse vrijpartij met zijn huishoudster, die er een andere relatie met een vrachtwagenchauffeur op na houdt ('Beg beschouwde de regeling als een ideaal huwelijk, in Zita’s gedachten was het een uitstekende betrekking'). Pontus' kinderloze bestaan biedt een even desolate aanblik als het landschap. Pontus is een gelaten burger met een merkwaardige voorkeur voor de wijsheden van de filosoof Confucius. Hij eet gehaktbrood en drinkt bier in Tina's Bazooka Bar - Tina was een prostituee, maar serveert nu gewoon eten en drank. Zijn bestaan is 'ingericht op het bestrijden van pijn en ongemak', maar hij is 'soms jaloers op de alcoholisten en de junks met hun trampolineleven, van laag naar hoog, van hoog naar laag, net zo lang tot ze geen tand meer in hun mond hebben en een langzame, ellendige dood sterven'.
Pontus Beg heeft het man van zijn leeftijd niet naar de zin. Hij heeft ook wat lichamelijke problemen (doorbloedingproblemen in zijn benen) maar vooral mentale, wat duidelijker wordt als er in de stad een oude rabbijn sterft. Die moet op Joodse wijze worden begraven, maar hoe moet dat? Leeft er nog wel een tweede Jood in de stad? Die blijkt er te zijn, een andere oude rabbijn die geen goed woord over heeft voor de gestorvene (‘Hij was een slecht mens. Ik ben blij dat hij dood is’), maar hem toch begraaft. Pontus Beg herinnert zich dan ook het liedje dat zijn moeder voor de kinderen zong. Het blijkt een oud Jiddisch liefdesversje te zijn. Zou Pontus soms van joodse afkomst zijn? Dat roept een verlangen in hem wakker, het verlangen om de Jood van zijn moeder te zijn. Hij gaat zelfs de Thora bestuderen.
Maar hij laat ook in een hoofdstuk zien dat hij een keiharde exponent van het systeem is: hij arresteert een vrachtwagenchauffeur die te hard zou rijden en doet zo mee in het systeem van corruptie dat de politie in zijn stad heeft opgezet en waarvan ze met zijn allen de opbrengsten delen. Hij mept de man ook met gemak zonder enige scrupules in elkaar. Weinig menslievend derhalve. De lading wordt later bovendien gestolen door een zware crimineel en van hem ontvangt Pontus een bedrag ter vergoeding. Zo werkt het systeem. Hij neemt ook weer contact op met zijn zus en hij vraagt haar of ze het liedje van zijn moeder ook kent. Hij begint steeds meer te denken dat hij joods is. Hij gaat daarom met de rabbi naar een plek waar hij in het diepste van de aarde zich zou kunnen reinigen in een bad. Hij zou dat graag willen. Hij vertelt in een flashback ook over zijn verkering met het meisje Lea met wie hij drie jaar is omgegaan, waarna ze het per telefoon uitmaakte. Dat is al weer 23 jaar geleden.
De draad van de vluchtelingen
Een groep vluchtelingen heeft met geld en valse papieren een mensensmokkelaar kunnen inhuren die hen met een vrachtwagen over de grens moet smokkelen op weg naar een betere toekomst. Ze gaan weg onder het motto van de één zijn dood, is de ander zijn brood. Wanneer ze bij grens gekomen zijn, ziet de jongen onder de vluchtelingen inderdaad uniformen van grenswachten e.d. maar het is later duidelijk dat ze geflest zijn en dat ze helemaal niet over de grens van een beter land zijn gezet. Daarna maken ze een barre helletocht die sterk doet denken aan de tocht van het volk van Israël in het Oude Testament. Er wordt gesproken over een lange man, een stroper, een vrouw, de man uit Asjchabad een jongen, een Ethiopiër en ene Vitaly. Ze lijden honger en sterven van de dorst. De lange man en de Ethiopiër raken op een zeker moment achter bij de anderen, maar weten toch weer aan te sluiten. Voor de neger hebben de anderen de meeste angst: hier komt het motief van de onderdrukking van een ander ras toch ook naar voren: hij krijgt de schuld van de ellende en wanneer hij een keer één van de andere mannen aanraakt, krijgt die een zweer in op die plek. Op een zeker moment sterft de lange man en gaan ze zonder hem verder. Wanneer de jongen op een morgen opkomt, heeft iemand van de groep de Ethiopiër om het leven gebracht. Niemand vertelt wie het heeft gedaan, maar zijn hoofd is van zijn romp gescheiden. Dat hoofd nemen ze op de rest van de reis mee. Dat element verwijst naar de reis van het volk van Mozes: daarbij werden de beenderen van Jozef veertig jaar lang meegedragen. Het hoofd krijgt magische betekenis, want de zwervers denken dat het hoofd hun de weg al wijzen naar het beloofde Land waarna ze op zoek zijn. De vrouw heeft intussen een relatie aangeknoopt met de man van Asjchabad en na verloop van tijd blijkt ze zwanger te zijn.
In deel II zijn beide verhaallijnen samengekomen. De groep zwervers heeft Michailopol bereikt waar ze angstige gevoelens bij de bevolking oproepen. Ze zien eruit als levende doden (de zg. 'ondoden') en lijken op die manier op mensen die uit een concentratiekamp zijn verlost. De burgemeester van Michailopol wil dat de politiemensen van Pontus Beg de vluchtelingen oppakken. Ook Pontus gaat zich ermee bemoeien, maar het is een andere Pontus dan die uit deel I. Hij lijkt zich vereenzelvigd te hebben met de vertegenwoordigers van het Joodse geloof en dan voelt hij zich ook verwant met de vluchtelingen, want ook de Israëlieten hebben door de woestijn moeten zwerven. Hij komt bovendien tot de lugubere ontdekking dat ze een hoofd hebben meegedragen, als een soort relikwie. Iemand van de groep heeft blijkbaar een moord gepleegd en Pontus wil er wel achter komen wie dat heeft gedaan, maar de leden van de groep lijken niet bereid te vertellen wie dat is. De jongen vertelt nog het meeste aan Pontus. Ook worden nu enkele zaken verteld die op de steppe hebben plaatsgevonden (het leegroven van een kippenhok en de eigenaresse eenzaam achterlaten zonder voedsel, waardoor ze de hongerdood zal hebben gekregen). De zwervers zijn hard. Dan hoort Pontus van de vrouw dat ze zwanger is: in het broodmagere lichaam blijkt een vrucht te zitten en voortijdig brengt de zwakke vrouw een gezond kind ter wereld (op 19 december). De vrouw zelf zal het niet overleven. Ze geeft het kind ook vergeefs de borst: er komt geen melk uit haar lichaam en de keiharde Beg blijkt heel menselijk als hij een lang verwacht kind in zijn armen houdt.
In het deel “Voorjaar” gaat Pontus Beg met de jongen die hij nu de kleine Mozes noemt naar een plaats vanwaar ze naar het Beloofde Land kunnen kijken. Beg zegt tegen de jongen dat hij Jood moet worden, dan kan hij altijd papieren krijgen voor Israel. Dan zullen ze de papieren van de jongen moeten veranderen: hij moet de zoon van de jood geworden Pontus worden: dan wordt hij ook jood en hij zal Hebreeuws moeten leren. De roman eindigt op deze wijze hoopvol, want de jongen wil wel doen wat Pontus aanraadt.
Verhaalanalyse:
Op zoek naar geluk.
Zowel de vluchtelingen als Pontus Beg zijn op zoek naar geluk. De vluchtelingen denken dit te vinden in de nieuwe wereld, Pontus in het Jodendom. Het boek past ook goed bij ontheemding. De vluchtelingen vertrekken uit hun eigen leefomgeving en moeten zien te overleven in barre omstandigheden die ze niet gewend zijn. Ook Pontus is ontheemd, hij komt er op zijn 53ste achter dat hij eigenlijk een Jood is en gaat ineens door andere ogen kijken.
Pontus Beg: 53 jaar en politiecommissaris van Michailopol. Hij is erg eenzaam. Hij heeft enkele kleine lichamelijke klachten, zoals een koude voet en een piep in zijn oor. Eén keer per maand heeft hij seks met zijn huishoudster Zita. Beg drinkt precies vier glazen wodka per dag. Beg wil alles over het Jodendom te weten komen. Beg is erg bezig met zijn afkomst en identiteit. Wanneer de vluchtelingen in de stad komen, vergelijkt hij ze met de vertegenwoordigers van het joodse geloof die veertig jaar in de woestijn hebben rondgezworven. Hierdoor wordt Beg nog menselijker.
De jongen / Saïd Mirza: het enige kind in de groep. Hij is, samen met de andere vluchtelingen, op zoek naar een betere wereld. Hoewel hij de jongste van de groep is, blijft hij verstandig tijdens de tocht en is hij een van de sterkste qua overleven. Wanneer hij in Michailopol door Beg wordt ongevraagd, is hij opstandig en eigenwijs. Beg en de jongen krijgen een band. Hij zal de papieren krijgen van de baby van de gevluchte vrouw. Voortaan heet de jongen dan ook Saïd Mirza.
De Ethiopiër: niemand van de andere vluchtelingen weet waarom de Ethiopiër mee op reis is gegaan. De andere vluchtelingen kunnen hem niet verstaan en ze zien hem niet als gelijkwaardig door zijn donkere huidskleur. Hij praat niet en wordt buitengesloten door de groep. Ze zien hem als een gevaar en denken dat hij over magische krachten beschikt.
De lange man: leeft een beetje op de achtergrond. Hij zorgt niet voor oponthoud of spanning. Hij is al redelijk op leeftijd en krijgt het hoe verder de reis vordert steeds zwaarder. Op een gegeven moment kan hij het echt niet meer bijhouden en blijft hij achter. Hij roept nog om hulp, maar niemand helpt hem. De groep laat hem achter en loopt verder. De Ethiopiër ontfermt zich wel om de lange man. Hij geeft hem eten en uiteindelijk sluiten ze samen weer bij de rest van de groep aan. Deze is niet blij dat ze er weer bij zijn. De lange man sterft toch nog wel in de steppe, omdat hij te verzwakt is.
De stroper: heeft een heel groot uithoudingsvermogen. Hij loopt altijd iets voorop om te kijken of er een teken van leven te zien is: een stad, maar ook voedsel of water. Hij zorgt voor het eten en voelt zich een van de leiders van de groep. Hier heeft hij niet om hoeven strijden, hij heeft genoeg aan zichzelf. Hij is gewoon neutraal.
De vrouw / Samira Uygun: de enige vrouw van de groep vluchtelingen. Ze wordt daarom vanaf het begin van de reis bijna iedere nacht even apart genomen. Eerst streden Vitaly en de man uit Asjchabad om haar, maar als snel wordt het alleen de man uit Asjchabad. In het ziekenhuis van Michailopol baart ze een gezond kind, hoe zwak en mager haar eigen lichaam ook is. Ze overlijdt zelf wel.
De man uit Asjchabad / Akmuhammet Kurbankiliev: vroeger was hij rijk en machtig. Totdat hij op een dag jeuk kreeg. De jeuk werd steeds erger en hij moest naar Kara Bogaz reizen om daar in het super zoute water te gaan. Dan zou de jeuk over gaan. Maar hij is nooit het water ingegaan. Hij heeft zich verstopt in een boot en is ervandoor gegaan. Toen hij aan de reis begon, had hij nog een dikke bolle buik, maar als snel raakt hij deze kwijt en wordt hij net zo mager als de andere vluchtelingen. Over het algemeen is de man aardig, maar soms heeft hij zijn buien en kan hij agressief uit de hoek komen.
Vitaly: de vechtersbaas van de groep vluchtelingen. Hij heeft een grote mond en is agressief. Hij zit vol met tatoeages en wonden. Hij was verslaafd aan drugs. Vitaly was vroeger verslaafd aan drugs en hij handelde hier ook in. Gedurende de reis kickt hij af, omdat er natuurlijk niets te krijgen is in de steppe. Aan het einde van de reis kan hij bijna niets meer. Hij praat nauwelijks meer en loopt er doods bij. Hij draagt het hoofd van de Ethiopiër, wat doet vermoeden dat hij de moord heeft gepleegd.
De verteller lijkt in deel I waar het de oneven hoofdstukken betreft vooral een personale verteller (vanuit Pontus Beg), maar de lezer merkt toch wel de aanwezigheid van een alwetende verteller op. De even hoofdstukken leveren een alwetende verteller op die beschrijft wat de vluchtelingen meemaken op hun barre tocht. In deel III lijkt meer te worden verteld door de hij-verteller Pontus. De o.t.t. en de o.v.t wisselen elkaar (onregelmatig) af.
Het speelt zich af in een niet bestaande plaats Michailopol, een grensstad ergens in de steppe van de Oekraïne. De andere verhaallijn speelt op de steppe, een ruimte die te vergelijken is met de woestijn waardoorheen het volk van Israël onder leiding van Mozes trok. Ook de groep vluchtelingen is op weg naar het Beloofde Land (het symbool voor de betere toekomst). De steppe als decor wijst natuurlijk op eenzaamheid: de zwervers zijn allemaal eenlingen die vluchten voor het verleden: de één zijn dood is de ander zijn brood of schoenen.
De verteller geeft weinig prijs over de tijd waarin het verhaal speelt. We weten dat in deel II de maand december een rol speelt, want de baby die geboren wordt uit de vrouw die op de vlucht is geslagen, wordt op 19 december geboren. Hij heeft immers ook de functie van redder van de mensheid en is dus een nieuwe Messias voor de groep vluchtelingen en voor Pontus. Wel moet er sprake zijn van een actueel verhaal, want internet komt in de tekst voor.
Informatie schrijver:
Wieringa bracht het eerste deel van zijn jeugd door op Aruba. Op zijn negende verhuisde het gezin terug naar Nederland, waarna Wieringa lang in het Twentse Geesteren woonde. Hij volgde de Vrije School in Zutphen. In Groningen studeerde hij geschiedenis en in Utrecht journalistiek. Naar eigen zeggen werkte hij onder meer als aanstekerverkoper op de markt en als lokettist bij de spoorwegen.
Na de publicatie van drie romans kwam in 2005 de doorbraak naar een groter publiek met de ontwikkelingsroman Joe Speedboot. Dit boek werd genomineerd voor vele prijzen waarvan er enkele toegekend werden.
Voor de VPRO schreef hij het scenario voor de korte film Laatste wolf, uit de serie Goede daden bij daglicht, en voor de KRO-radio schreef hij verschillende hoorspelen. In 2013 presenteerde hij zes weken lang de televisieserie De Grens voor de VPRO. Bij de zesdelige televisie-documentaireserie Speeches van de VPRO, uitgezonden vanaf zondag 7 december 2014, verzorgde hij de voice-over.
Journalistiek werk verscheen onder meer in de Volkskrant, Vrij Nederland en Rails. Wieringa was columnist bij de gratis krant De Pers. Eerder verschenen columns van zijn hand onder andere in de Sp!ts en Propria Cures. Sinds het voorjaar van 2013 is hij columnist bij de Wegener-dagbladen. In mei 2018 werd bekend dat hij vanaf september van dat jaar Bas Heijne op zou volgen als columnist bij NRC Handelsblad.
In de muziekgroep Donskoy experimenteerde Wieringa met de combinatie van poëzie en muziek. In het voorjaar van 1998 verscheen de cd Beatnik glorie. Hij trad onder meer op tijdens de festivals Crossing Border, Winterschrift, Double Talk, De Nachten en Lowlands.
In 2007 is hij als gastschrijver verbonden aan de TU Delft. Hij schreef in 2010 het dictee voor het Groot Dictee der Nederlandse Taal en in 2014 het boekenweekgeschenk.
Eigen mening:
Ik vond het een interessant boek. Het was soms even moeilijk te begrijpen wat er nou gebeurde, maar daar kwam ik al snel achter. De perspectieven waren mooi gemaakt en het idee van eerst 2 aparte verhalen die later bij elkaar komen vond ik best orgineel.
Bron:
https://www.scholieren.com/verslag/zekerwetengoed/dit-zijn-de-namen-tommy-wieringa