paragraaf 2: Consumentensurplus

1.2. Het conumentensurplus

 

Wie snakt er op een hete zomernamiddag niet naar een verfrissend drankje? Als je een drankje wilt gaan kopen heb je meestal wel een bepaald bedrag in je hoofd da je maximaal wilt uitgeven. Dat bedrag noemen we de betalingsbereidheid. De prijs van een bepaald product is voor iedereen gelijk. De betalingsbereidheid verschilt echter. Daarom verschilt ook het consumentensurplus. Oorzaken voor het verschil in betalingsbereidheid zijn onder andere het inkomen en de eigen voorkeuren die iemand voor bepaalde producten kan hebben. Mensen met een hoger inkomen, hebben dan ook vaak een hogere betalingsbereidheid voor bijvoorbeeld een drankje dan mensen met een relatief laag inkomen.

 

De volgende tabel geeft inzicht in de betalingsbereidheid van Rene, Art, Johan en Eric op zo’n namiddag voor een glas gekoelde frisdrank.

 

 

betalingsbereidheid

Rene

Art

Johan

Eric

€ 1,00

€ 1,20

€ 1,40

€ 1,60

 

Veronderstel dat er in de naaste omgeving van de vier heren slechts één verkoper van frisdrank is. Deze verkoper vraagt € 1,50 voor een glas frisdrank. Voor deze prijs is er slechts een koper. Namelijk Eric. De rest vindt het product te duur. De betalingsbereidheid ligt namelijk onder de marktprijs.

 

Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs.

 

Stel de verkoper verlaagt de prijs naar € 1,20. Het consumentensurplus neemt hierdoor toe met 3. Art en Johan zijn nu ook bereid het product te kopen.

 

Opdracht 8

Wat wordt er bedoeld met de betalingsbereidheid?

 

Opdracht 9

Welk verband kun je leggen tussen de begrippen betalingsbereidheid, marktprijs en consumentensurplus?

 

Opdracht 10

Peter wil een nieuwe geluidsinstallatie kopen. Het type dat hij op het oog heeft, kostte in 2011 nog € 1.200,-. In 2011 was de installatie 15% goedkoper dan in 2008. Peter wil maximaal de prijs van 2008 betalen.

Hoe hoog waren de betalingsbereidheid en het consumentensurplus van Peter in 2008 bij de aanschaf van de installatie?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet alleen in een tabel en een grafiek, maar ook met een wiskundige vergelijking kan het

koopgedrag worden weergegeven. In de volgende wiskundige vergelijking of vraagfunctie kan

de betalingsbereidheid voor kroketten bij Achmed worden gevangen.

 

Qv = - 3 P + 18, waarbij

P = de prijs per kroket, in euro

Qv = de gevraagde hoeveelheid kroketten in stuks.

 

Opdracht 11

a. Controleer of deze wiskundige vergelijking de betalingsbereidheid, het koopgedrag van de

personen in ‘De vork’ weergeeft.

Vul voor P steeds een andere prijs in van een kroket (in de vergelijking) en bereken de

daarbij horende gevraagde hoeveelheid (Qv). Een handig hulpmiddel hierbij is een 'graatje'.

Deze kun je ook gelijk gebruiken bij vraag b.

 

 

 

Opdracht 12

We kijken nog eens naar de vraag naar kroketten bij Achmed.

Qv = - 3 P + 18 waarbij P = de prijs per kroket, in euro

Qv = gevraagde hoeveelheid kroketten in stuks.

 

a. Bereken hoeveel kroketten er worden verkocht als deze € 2,67 kost.

b. Hoeveel euro zou Achmed moeten vragen als hij die avond 14 kroketten zou willen

verkopen. Verklaar je antwoord met behulp van een berekening.

c. Hoeveel kroketten zou Achmed verkocht hebben als de prijs van een kroket

€ 1,50 zou zijn. Verklaar je antwoord met behulp van een berekening.

d. Toon aan waarom het bij c. gevonden antwoord, vreemd is voor een snackbar.

 

In de opdracht over Achmed en zijn kroketten zagen we dat bij iedere prijsdaling van een euro

de vraag met drie kroketten toenam. In een grafiek kwamen op die manier 6 punten

tevoorschijn. Als je die punten met elkaar verbindt, ontstaat een lijn die je de vraaglijn zou

kunnen noemen. Met deze lijn is echter iets vreemds aan de hand, als elk punt op die lijn zou

gelden dan zouden er bij een prijs van € 2,50 namelijk 10,5 kroketten worden verkocht. Hoewel

we weten dat halve kroketten niet verkocht worden, maken economen toch gebruik van deze

lijnen. Deze lijnen zijn namelijk goed te gebruiken als op de horizontale as grote getallen staan,

bijvoorbeeld in honderden of duizenden stuks.

De vraaglijn wordt dan weergegeven in een wiskundige vergelijking. Het zou immers teveel

werk zijn om al die punten in een tekst weer te geven.

 

Opdracht 13

Gegeven is de volgende vraagvergelijking:

Qv = - 2p + 30

Waarbij p = prijs in euro’s

Qv = de gevraagde hoeveelheid in 1.000 stuks.

 

a. Bereken de gevraagde hoeveelheid producten als de prijs € 5,- is.

b. Bereken de gevraagde hoeveelheid producten als de prijs € 2,50 is.

c. Teken de vraaglijn in de onderstaande grafiek.

 

 

Als we uitgaan van de vraaglijn zoals we die in de vorige opdracht in de grafiek hebben

getekend, dan kunnen we het consumentensurplus daar nu ook anders in weergeven. Het

surplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid van de consument en de prijs die voor het

product betaald moet worden. Als de prijs € 10,- is dan is de vraag 10.000 stuks. De

consumenten die bereid waren meer te betalen hebben dus een meevallertje. Dit loopt van die

ene consument die bereid was nog net geen € 15,- te betalen tot de consument die het 9.999e

product wilde kopen voor een klein beetje meer dan € 10,-.

We gaan nu dit consumentensurplus voor ieder verkocht product weergeven in een driehoek die

begrensd wordt tussen de prijs € 10,-, de prijs € 15,- en het punt waar Qv = 10.000 de vraaglijn

snijdt (hoe werkte dat ook al weer, de oppervlakte van een driehoek uitrekenen?) .

 

Opdracht 14

We gebruiken nog steeds de vraaglijn uit de vorige opdracht.

a. Arceer het consumentensurplus als de prijs € 10,- is.

b. Arceer het consumentensurplus als de prijs € 5,- is.

c. Bereken het consumentensurplus bij een prijs van respectievelijk € 10,- en € 5,- (VWO)