paragraaf 1: de vraag

1.1. de vraag

 

Voor een telefoon wil je meer betalen dan voor een frikandelbroodje. Hoeveel je wilt betalen, hangt af van je behoefte, je budget en of er alternatieve producten zijn.

 

Als je in de supermarkt naar broodbeleg zoekt, kun je kiezen uit tientallen producten: kaas, jam, pindakaas, hagelslag en nog veel meer. En dit zijn alleen nog maar soorten broodbeleg.

Al die producten staan er niet voor niets, er zijn klanten die de producten willen kopen. Er is vraag naar al deze producten.

 

De vraag naar een product is de som van alle hoeveelheden die kopers samen willen kopen van een product of dienst.

 

De vraag naar een product of dienst hangt meestal samen met de prijs die kopers willen betalen.

Wat kopers maximaal voor een product willen betalen, noemen we de betalingsbereidheid.

 

De betalingsbereidheid van kopers verschilt. De een wil wel € 500,- voor een telefoon betalen en een ander vindt een toestel van € 50,- al veel geld. Om te achterhalen wat kopers willen betalen, kun je bijvoorbeeld een enquête houden. Je kunt bijvoorbeeld aangeven wat de koopbereidheid is onder de consumenten en dit weergeven zoals tabel 3.1 hieronder.

 

Om de vraag naar producten weer te geven, gebruiken we een vraagcurve ( figuur 3.2). dat is een model dat de betalingsbereidheid van kopers weergeeft in een grafiek.

 

                                                                                              

 

Figuur 3.2                                                                  Tabel 3.1 De koopbereidheid voor een telefoon

Prijs

Aantal kopers ( vraag)

€ 600,-

0

€ 500,-

50

€ 400,-

100

€ 300,-

150

 Citruspers

 

Opdracht 1

a. Bekijk de tabel voor de koopbereidheid voor een telefoon. Hoeveel klanten zijn bereid om € 300,- te betalen en niet meer dan € 300,-?

b. Maak de tabel af en bepaal hoeveel mensen er bereid zijn een telefoon te kopen voor € 50,-.

c. Neem de grafiek over en zet de juiste getallen op de juiste plaats

 

De vraag naar een product is afhankelijk van verschillende zaken:

 

Als iemand niet van spelletjes houdt, dan is hij misschien ook niet geïnteresseerd in een spelcomputer, ook al heeft hij voldoende geld om er een te kopen.

De prijs van andere producten kan ook invloed hebben op de vraag naar een product. Bij een spelcomputer zijn de  kosten van een spel soms zo hoog , dat iemand besluit toch maar af te zien van aankoop van een spelcomputer. Dat kan een reden zijn om geen spelcomputer te willen kopen. Producten die een vergelijkbare behoefte vervullen, noemen we substitutiegoederen.  Deze producten kunnen andere producten vervangen. Bijvoorbeeld een spelcomputer voor een gewone computer waarop je ook spelletjes kunt spelen of een gameparty. Producten die complementair zijn, vullen elkaar aan. Je gebruikt ze samen, zoals een spel en een spelcomputer of een telefoon en een telefoonabonnement.

 

https://encrypted-tbn0.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcRS7N3vakjqwiVRVb-FtfzAeqBZB1X4RDEV4JREFmy7Qj_jmbvo                    https://encrypted-tbn2.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcQN-7T3s-uX73u3w26LKbnTXg_nmUTP_ZNC1bxnClHrrkc4eNK6

 

Opdracht 2

a. Geef voor elk van de afbeeldingen hierboven een substitutiegoed.

b. Beschrijf bij elk van de afbeeldingen een complementair goed.

 

Budget en voorkeuren van mogelijke kopers hebben invloed op de vraag. Als het gemiddelde inkomen van mensen stijgt, zal de vraag over het algemeen groter worden. In de vraagcurve van een telefoon ziet dat eruit zoals in de grafiek hieronder. De grafiek schuift naar rechts: er is een grotere vraag naar telefoons, omdat het gemiddelde inkomen hoger is.

Niet bij alle producten betekent een hoger inkomen ook een grotere vraag naar producten. Er zijn ook producten waarvan mensen juist minder gaan kopen als ze een groter budget hebben. Mensen kopen bijvoorbeeld minder vlees en tweedehands producten meer wanneer ze meer gaan verdienen en een hoger inkomen krijgen. Zulke goederen noemen we inferieure goederen: Dit zijn producten waar mensen in het algemeen minder van gaan kopen als hun inkomen stijgt.

Van luxe goederen gaan mensen juist meer kopen als hun inkomen stijgt. Een verhoging van het inkomen zal in het algemeen minder invloed hebben op de vraag naar normale goederen dan op de vraag van luxe goederen.

http://www.ssn.tv/wp-content/uploads/2014/07/NYC-1.jpg

Kamperen in de Ardennen of een wereldreis naar de Verenigde Staten  

 

Opdracht 3 ( verdieping VWO)

Stel dat Belgen Nederland zien als een inferieur vakantieland. Het inkomen van de Belgen daalt. Zullen de Belgen nu meer of minder op vakantie naar Nederland gaan? Beredeneer je antwoord.

 

 

Opdracht 4

a. Leg uit hoe de kroketten bij Achmeds ‘De vork’ inferieure goederen kunnen worden.

b. Noem nog drie andere voorbeelden van inferieure goederen of diensten bij een

inkomensstijging van de Nederlandse bevolking. Motiveer je antwoord.

c. Wat moet er bij de cijfers worden ingevuld om er een correcte economische zin van te

maken: inferieure goeden zijn goederen of diensten waarvan als gevolg van een … (1) …

ervan ... (2) … worden gekocht.

Bij (1): prijsstijging/inkomensstijging

Bij (2): meer/minder.

 

 

 

Altijd prijs bij Achmed

De training zit erop. Eerst in de kantine

vocht aanvullen. Jordi en 14 van zijn

maten wensen nog in de snackbar ‘De

vork' om de hoek de grote trek te stillen.

De rest van het team en alles wat erom

heen en eraan hangt moet nog aan het

huiswerk voor de proefwerken morgen.

Wat is er beter voor de grote trek dan de

kroket van Achmed, de eigenaar van ‘De

vork’.

Achmed: ‘Jullie zijn multicultureel, toch?

We doen nu even of we in zo’n tent in

Marokko zijn. Wie wil er een deze

wereldberoemde kroket van Achmed voor

€ 6,=?’ Niemand reageert, behalve Jordi:

‘Afzetter’.

Vervolgens vraagt Achmed: ‘Wie wil deze

kroket voor € 5,-?’ ‘Monopolistische

uitbuiter’, krijgt hij naar zijn hoofd

geslingerd. Het ‘afdingen’ verloopt dus

nogal weinig subtiel. Toch gaan er al drie

maten van Jordi, door de knieën. ‘Wie wil

er dan dit heerlijke ding voor € 4,-?’ Nog

drie medespelers, bij wie het speeksel al

een kwartier uit de mond loopt, geven

toe. Achmed noteert, laat nu zes

kroketten in het hete vet glijden en

vraagt: ‘Wie wil er een voor slechts drie

eurootjes?’ Nu gaan er nog drie handen

de lucht in. De resterende spelers op drie

na willen de kroket wel voor € 2,- per

stuk. Drie zijn bereid maar een euro te

betalen en nemen liever een patatje.

 

 

 

Opdracht 5

Dit kroketkoopgedrag van dit groepje consumenten kan in een tabel worden weergegeven. Zet

het koopgedrag in ‘De vork’ in de tabel pagina door het aantal kopers achter de verschillende

kroketprijzen te zetten die de kopers bereid zijn te betalen.

 

 

Prijs

Gevraagde hoeveelheid ( het aantal kopers dat een kroket zou willen kopen)

€ 6,-

0

€ 5,-

3

€ 4,-

..

€ 3,-

..

€ 2,-

..

€ 1,-

..

 

Opdracht 6

Koopgedrag kan ook in een grafiek worden weergegeven. Laat nu in een grafiek zien hoeveel

consumenten kroketten zullen kopen bij verschillende prijzen van kroketten (zoals weergegeven

in bovenstaande tabel). Geef op de verticale as, de y-as, de prijs (symbool P) van een kroket

weer en op de horizontale as, de x –as, het daarbij horende aantal gevraagde kroketten

(symbool Q = gevraagde hoeveelheid). Als het goed gaat zie je een ‘trappetje’ ontstaan.

 

 

 

Zowel met de tabel als met de grafiek kan niet alleen worden gevonden hoeveel kroketten er bij

verschillende prijzen zullen worden gekocht, maar ook hoeveel geld de verkoper, hier Achmed,

in het laatje krijgt. Dit ontvangen geldbedrag wordt de omzet genoemd, het aantal verkochte

kroketten is de afzet.

De omzet kan dus worden berekend door de gevraagde hoeveelheid met de prijs te

vermenigvuldigen:

Omzet = Prijs x Afzet (verkochte hoeveelheid ofwel Qv)

 

 

 

Opdracht 7

a. Bereken de omzet met behulp van de tabel (bij opdracht 5), bij de prijs van € 4,- per kroket.

b. Arceer in de grafiek (bij opdracht 6) de omzet bij een prijs van € 3,- per kroket.

het prijsmechanisme